Jonathan Israel beschrijft ideeëngeschiedenis van de Franse Revolutie
De Franse Revolutie (1789-1799) was een van de meest ingrijpende gebeurtenissen van de Europese geschiedenis. Ze vormt de basis van alle latere revoluties in zowel Europa als in Latijns-Amerika en Azië.
In Frankrijk werd de grondslag gelegd voor moderne democratische structuren en voor een nieuwe inrichting van de staat die het welzijn van de samenleving moest bevorderen.
De Franse Revolutie was de eerste poging om een seculiere en op welzijn en mensenrechten gebaseerde moderne samenleving in te richten, schrijft de Britse historicus prof. Jonathan Israel in zijn ideeënhistorisch overzicht van de Franse Revolutie. De schrijver begint zijn boek met de constatering dat bij historici een allesomvattende verklaring van de Franse Revolutie ontbreekt. Zij gaan ervan uit dat er slechts sprake is geweest van een tableau van op zichzelf relatief ondergeschikte oorzaken. Een uitleg die Israel niet alleen weinig overtuigend vindt, maar ook totaal ongeloofwaardig. De Franse Revolutie was immers een zo radicale verschuiving van de geschiedenis, een zo volledige en dramatische breuk met het verleden, de maatschappij, de cultuur en politiek van het ”Ancien Regime”, dat alleen een totaalinterpretatie er werkelijk licht over kan laten vallen.
Israel zoekt deze interpretatie in de intellectuele geschiedschrijving, in de beschrijving van de filosofische ideeën die de weg voor de revolutie hebben bereid. Deze beschrijving combineert hij met sociaal-culturele ontwikkelingen. Een uiterst belangrijke bron hierbij vormen de Archives Parlementaires, de verbazend gedetailleerde verslagen van de debatten die in de opeenvolgende Franse Nationale Vergaderingen werden gehouden.
Vrijheid
Verbijsterend was het nog nooit vertoonde schouwspel dat Frankrijk de wereld in deze jaren bood en dat door Israel met een indrukwekkende kennis van zaken wordt beschreven. Geleid door de ideeën van radicale verlichtingsfilosofen als Diderot, Condorcet, D’Holbach en Helvetius voltrok zich, ondanks veelvuldig verzet van de bevolking en van de meerderheid van de Nationale Vergadering, in korte tijd een radicale transformatie van staat en maatschappij. Feodalisme, aristocratie en monarchie werden afgeschaft, evenals de oude regionale gerechtshoven en provinciën. Minderheden als Joden en protestanten kregen gelijkstelling voor de wet en ook de slavernij werd afgeschaft. Gebaseerd op de rechten van de mens was een proces van emancipatie en democratisering op gang gekomen.
Voor het eerst in de geschiedenis van de mensheid waren vrijheid van denken en meningsuiting, individuele vrijheid en het recht op gelijke bescherming door de staat vastgelegd als basisbeginselen die inherent werden beschouwd aan alle rechtvaardige en rationele samenlevingen.
In de radicale breuk met het verleden paste ook de afschaffing van het christendom, dat voor de radicale verlichtingsdenkers behoorde tot een verwerpelijk verleden. Het werd vervangen door de cultus van de rede, zonder priesters. In 1794 was de meerderheid van de ongeveer 40.000 kerken in Frankrijk gesloten voor de christelijke eredienst. Deze ontkerstening leidde tot een onvoorstelbare beeldenstorm, waarbij de ontwijding van populaire relikwieën en heiligdommen van volksdevotie gepaard ging met verbazingwekkende uitingen van vandalisme, zoals de verbranding van heiligenbeelden.
Breuk met christendom
De verlichtingsfilosofen, getypeerd als heroïsche denkers die bewust de omverwerping van de oude machten hadden voorbereid, stond een volkomen nieuwe samenleving met een nieuwe morele code voor ogen. Ze waren overtuigd van het bestaan van een universele code, maar geloofden dat deze door de mens zelf geschapen is en gebaseerd is op gelijkheid en wederkerigheid, maar niet op de natuur of op God. Voor hen lag het fundament van de nieuwe samenleving in het universele filosofisch beginsel van de rede, de onmisbare leidsvrouwe voor mens en samenleving die bijgeloof en onwetendheid zou doen verdwijnen. Een zelfverzekerd secularisme had, aldus Israel, de filosofische rede verklaard tot gangmaker van de universele menselijke emancipatie. Dit ideeëngoed is te vinden in sleutelteksten van filosofen als Diderot, Rousseau, D’Holbach en Helvetius.
Het behoeft geen betoog dat zich hier een radicale breuk met het christendom had voltrokken. Heel dit proces was naar de mening van velen in en buiten Frankrijk, onder wie ook filosoof Immanuel Kant, een proces van democratisering en vooruitgang. Het werd echter bruut onderbroken door de ”Terreur” in de jaren 1793-1794, het dictatoriale regime van Maximilien de Robespierre. Hij was de eerste van de grote moderne populistische dictators. De benaming ”Terreur” voor dit regime is volkomen terecht: na de afkondiging van de terreurwet van 10 juni 1794 werden alleen al in Parijs ongeveer 15.000 mensen omgebracht. Er is niet veel fantasie voor nodig om het leed en de angst van die dagen voor te stellen en vervuld te worden met verbijstering over de mens.
Anti intellectuelen
Naar Israels mening vormde de ”Terreur” –de Revolutie van de Wil– een volkomen breuk met het ideeëngoed van de radicale verlichtingsdenkers. Hij omschrijft haar als anti-intellectualistisch: ze knevelde de vrijheid van denken en meningsuiting en er was geen plaats meer voor de intellectuelen die de revolutie hadden gedragen.
Opmerkelijk hierbij was dat deze Revolutie van de Wil zich sterk op het gevoelsmatige denken van Rousseau beriep. Pas na 1795 werd de rede, de filosofie van de radicale verlichting, in ere hersteld. Deze ontwikkeling was te danken aan de ”Idélogues”, een aantal intellectuele leiders van het Institut de France (1795), het nationale instituut voor kunsten en wetenschappen. Met de Constitutie van 1799, toen Napoleon de macht greep, was het echter gedaan met de mensenrechten en de vrijheid. Heel deze ideeëngeschiedenis van de Franse Revolutie wordt uitvoerig en met grote eruditie beschreven.
Absolute waarheid
Voor Israel is de radicale verlichting de sleutel tot de Franse Revolutie. „Alleen zij”, zo luidt de slotzin van zijn boek, „bood een waardenstelsel dat een voldoende universeel, seculier en egalitaristisch karakter bezat om om een brede, algemene emancipatie in beweging te brengen, gebaseerd op rede, vrijheid van denken en democratie.”
Er is geen twijfel over mogelijk dat Israels beoordeling van het ideeëngoed van de Franse Revolutie positief is. Hij verzet zich dan ook tegen interpretaties van tijdgenoten en latere historici die een rechtstreekse lijn zien lopen van het verlichtingsdenken en de rede naar de ”Terreur”.
In dit verband is het merkwaardig dat Israel, die toch een kenner van de Nederlandse geschiedenis is, in zijn weergave van de tegenstroom van de verlichting nergens de naam van Groen van Prinsterer vermeldt. Voor Groen stond echter vast dat de afgrijselijkheid van de revolutie de voortgezette toepassing van een valse filosofie was. Hij zag het als het werk van een factie, van een sekte, van een filosofische school die met de onweerstaanbare kracht van een centraal bewind Frankrijk en andere volkeren onder het juk van een beginsel heeft gebracht.
Duisternis
Groen heeft gezien dat de rede alleen maar veilig is als ze berust op de grondslag van een absoluut waarheidsbegrip –voor hem natuurlijk het christendom– met zijn zedelijkheid en gerechtigheid. Als de rede aan zichzelf wordt overgelaten leidt ze tot duisternis. Voor deze dialectiek van de verlichting heeft Israel weinig of geen oog. Hier scheiden zich de wegen tussen vooruitgangsgeloof en christelijk geloof, tussen twee verschillende visies op de mens en de geschiedenis. Israels ideeëngeschiedenis heeft echter grote wetenschappelijke waarde.
Boekgegevens
Revolutionaire ideeën. Een intellectuele geschiedenis van de Franse Revolutie, Jonathan Israel; uitg. Van Wijnen, Franeker, 2017; ISBN 978 90 519 4535 5; 1006 blz.; € 69,50.