Column: Kapitalisme in neergaande fase
In zijn boek ”The Invisible Hand?” beschrijft Bas van Bavel verschillende historische voorbeelden waarbij marktwerking tot een bloeiende samenleving leidde, maar tevens kansen bood voor een nieuwe elite. Deze elite wendde vervolgens zijn macht aan om de regels in de samenleving zo om te buigen dat een steeds groter deel van de welvaart naar hem vloeide. De daaruit volgende concentratie van macht leidde niet alleen tot schrijnende ongelijkheid, maar bewerkstelligde ook dat de welvaartsgroei uiteindelijk omsloeg in malaise en armoede.
Het is niet denkbeeldig dat ons westerse kapitalisme zich momenteel in zo’n neergaande fase bevindt. Onder invloed van de globaliserende economie verschuift de machtsbalans in het voordeel van grote internationaal opererende bedrijven, die de instituties zo naar hun hand weten te zetten dat welvaartsgroei steeds meer richting de rijken wordt gekanaliseerd. Dit leidt tot ”extractief kapitalisme”, waarbij enkelen profiteren ten koste van velen. Een voorbeeld is de belastingherziening van president Trump waarvan de rijken in de Verenigde Staten onevenredig profiteren. Op dit moment hebben de 1 procent rijkste mensen meer dan 50 procent van het totale vermogen in de wereld in handen. Eerder illustreerden de Paradise Papers hoe rijken grootschalig belastingen ontwijken en die daardoor op de gewone man afwentelen.
Nederland werkt hieraan mee. Door een gunstig belastingklimaat te scheppen heeft Nederland keer op keer een oneigenlijk voordeel willen realiseren, waarvan burgers in andere landen de dupe waren en internationale ondernemingen de winnaars. Hierdoor dragen wij bij aan een ”race to the bottom”, waarbij de belastingdruk voor grote bedrijven afneemt en wordt neergelegd bij middenklassen en kleine bedrijven, die niet geloofwaardig kunnen dreigen hun activiteiten naar het buitenland te verplaatsen. Helaas geeft dus ook Nederland ruim baan aan extractief kapitalisme.
Maar geldt dat ook voor de instituties die de economie binnen Nederland reguleren? Op het eerste gezicht lijkt dat mee te vallen. Nederland vormt een van de weinige uitzonderingen op de algemene trend in landen als de VS, Engeland, Duitsland en Zweden, waar de inkomensongelijkheid aan het stijgen is. Toch dreigt ook in Nederland onder druk van de internationale belastingconcurrentie de balans zoek te raken. Zo bleek na de kabinetsformatie dat grote internationale bedrijven een succesvolle lobby hadden gevoerd om de instituties naar hun hand te zetten door van het kabinet gedaan te krijgen dat de dividendbelasting wordt afgeschaft. Kosten: 1,4 miljard euro. Verder heeft het kabinet besloten de winstbelasting terug te brengen. Tot 200.000 euro winst gaat het tarief van 20 naar 16 en daarboven van 25 naar 21 procent. Kosten: 3 miljard euro. Dit alles omdat het vestigingsklimaat hierdoor verbetert.
Een derde voorbeeld sluit aan bij een studie die De Nederlandsche Bank afgelopen week uitbracht. De aanleiding voor de studie was de vraag waarom de stijging van de lonen momenteel beperkt is, terwijl de Nederlandse economie uitbundig groeit en de winsten de pan uit rijzen. De studie toont aan dat een belangrijke verklaring voor deze ontwikkeling gelegen is in de flexibilisering van de arbeidsmarkt in Nederland. Sinds 2003 nam het aantal vaste banen af met 480.000, terwijl het aantal flexibele banen met 1,3 miljoen toenam. Dit zet de lonen onder druk en doet de winsten toenemen. Het aandeel van het nationaal inkomen dat naar arbeid gaat is hierdoor in twintig jaar tijd sterk gedaald. De onderhandelingspositie van individuele zzp’ers is immers zwakker dan die van vakbonden, omdat ze makkelijker ontslagen kunnen worden en niet als collectief opereren. Doordat vakbonden kunnen dreigen met stakingen die kostbaar zijn voor bedrijven (zoals momenteel in Duitsland), kunnen zij reële druk uitoefenen als werknemers niet op een faire manier profiteren van de groei.
In vergelijking met andere Europese landen loopt Nederland voorop met het flexibiliseren van de arbeidsmarkt. Ook hier hebben lobby’s van het georganiseerde bedrijfsleven om de arbeidsmarkt te flexibiliseren hun werk gedaan, met het argument dat dit goed is voor de Nederlandse economie. Dat het vooral goed is voor de winst wordt daarbij goeddeels verzwegen.
Deze ontwikkeling is niet alleen schadelijk voor de economie op lange termijn, maar ook sociaal onwenselijk. Niet alleen neemt de ongelijkheid hierdoor toe, maar onderzoek toont aan dat het menselijk geluk onder druk komt te staan wanneer de baanzekerheid afneemt en de ongelijkheid toeneemt. Het onderzoek van DNB geeft dus alle aanleiding om de flexibilisering van de arbeidsmarkt te stoppen en een omgekeerde beweging in gang te zetten.
Johan Graafland is hoogleraar economie, onderneming en ethiek aan Tilburg University.