Kerk & religie

Delftse Bijbel was „een nieuw product”

De Delftse Bijbel uit 1477 was voor de Nederlanden een nieuw Bijbeltype. „Het was een tekst waar sommigen al bekend mee waren, maar die toch ook veel nieuws bood”, schrijft dr. Mart van Duijn in zijn studie ”De Delftse Bijbel”.

25 January 2018 07:06Gewijzigd op 2 March 2023 14:30
De Delftse Bijbel werd op 10 januari 1477 in Delft gedrukt door Jacob Jacobszoon van der Meer en Mauricius Yemantszoon van Middelborch. beeld RD, Sjaak Verboom
De Delftse Bijbel werd op 10 januari 1477 in Delft gedrukt door Jacob Jacobszoon van der Meer en Mauricius Yemantszoon van Middelborch. beeld RD, Sjaak Verboom

Van Duijn is conservator westerse handschriften en archieven bij de Universitaire Bibliotheken Leiden. Hij promoveerde in 2014 op een onderzoek naar de sociale geschiedenis van de Delftse Bijbel uit 1477, het eerste boek dat in de Nederlandse taal werd gedrukt. Hiervoor onderzocht hij vrijwel alle 61 bewaard gebleven exemplaren van de Delftse Bijbel op sporen die licht werpen op het ontstaan en op het gebruik ervan. Van zijn dissertatie is nu een bewerking voor een breed publiek verschenen.

De Delftse Bijbel werd op 10 januari 1477 in Delft gedrukt door Jacob Jacobszoon van der Meer en Mauricius Yemantszoon van Middelborch. De Bijbel bestond uit alle boeken van het Oude Testament, maar zonder de Psalmen. Inhoudelijk was deze Bijbel deels gebaseerd op eerdere handschriften (met name op de Hernse Bijbelvertaling, die tussen 1359 en 1385 was gemaakt), van een aantal boeken werd een nieuwe vertaling gemaakt.

De Delftse Bijbel was volgens Van Duijn een nieuw Bijbeltype voor de Nederlanden. Een Bijbel met uitsluitend de tekst van het Oude Testament (exclusief de Psalmen) was er nog niet. Allerlei niet-Bijbelse teksten uit de Hernse Bijbelvertaling (Contrariteiten, Lijst der Koningen, Cyrus en Alexander) werden niet in de Delftse Bijbel opgenomen. Ook de verklarende glossen (aantekeningen) uit de Hernse Bijbelvertaling ontbreken in de Delftse Bijbel. „Lezers van de Delftse Bijbel moesten het zonder deze toelichtingen doen”, merkt Van Duijn op. „Dat zou veronderstellen dat de drukkers hun publiek in staat achtten de tekst te begrijpen zonder glossen.”

De Delftse Bijbel was geen complete Bijbel in hedendaagse zin. De vroegste drukkers probeerden een zo groot mogelijk publiek te bereiken en pasten daar hun producten op aan. Zo werd de Delftse Bijbel in vijf losse componenten uitgebracht, zodat de kopers naar behoefte zelf hun Bijbelversie konden samenstellen en die laten inbinden. Het gevolg was dat er in de late middeleeuwen Delftse Bijbels waren met een grote verscheidenheid in samenstelling en afwerking. „Dé Delftse Bijbel heeft nooit bestaan”, aldus Van Duijn.

Voor iedereen

In de proloog van de Delftse Bijbel werd een breed lekenpubliek aangesproken, uitgaande van de gedachte dat de Heilige Schrift voor iedereen beschikbaar moest zijn. Ook voor hem die „ongheleert is van cleryen” (geen theologische kennis heeft).

Van Duijn laat aan de hand van de ontstaansgeschiedenis van de Delftse Bijbel zien dat er al lang vóór de Reformatie in Europa Bijbels in de volkstaal beschikbaar waren.

Maarten Luther beweerde ooit dat hij voor zijn twintigste jaar nog nooit een Bijbel had gezien. Daarmee suggereerde hij dat onder het pausdom de Bijbel onbekend was onder het volk. En die gedachte heeft zich hardnekkig vastgezet in het collectieve bewustzijn. Van Duijn spreekt van „een protestants paradigma” dat niet op feiten berust. „Dergelijke uitspraken waren uiteraard bedoeld als propaganda tegen de Kerk, maar ook als rechtvaardiging en promotie van Luthers eigen Bijbelvertaling uit 1522.”

Geen ‘Bijbelbevrijder’

Bijbels in de volkstaal waren in de late middeleeuwen echter ruimschoots voorhanden, stelt Van Duijn. „De grote hoeveelheid overgeleverde volkstalige bijbelhandschriften en vroege gedrukte bijbels, alsmede de teksten en traktaten waarin het lezen van de Bijbel door leken wordt aangemoedigd, tonen aan dat de laatmiddeleeuwse situatie complexer was dan het protestantse paradigma ons wil doen geloven.”

Luthers reputatie als ‘Bijbelbevrijder’ komt daarmee enigszins onder druk te staan, vindt Van Duijn. Hij wijst erop dat vanaf de dertiende eeuw in de Nederlanden en elders in Europa steeds meer Bijbels in de volkstaal het licht zagen. „De productie van Middelnederlandse bijbelhandschriften groeide, in de vijftiende eeuw zelfs explosief. Vanaf 1477 kwamen daar nog eens gedrukte Bijbels bij.”

Van Duijn wijst erop dat de Bijbel al ver voor Luthers geboorte in de volkstaal beschikbaar was. „Tegen de tijd dat Luther zijn eigen vertaling uitgaf, die van het Nieuwe Testament in 1522, was de Bijbel in het Duits al in achttien edities door verschillende drukkers op de markt gebracht.”

Ook in de Nederlanden circuleerden diverse Bijbelvertalingen, zowel in handschriftelijke als in gedrukte vorm. Dat waren onder meer de Hernse Bijbelvertaling, de Noord-Nederlandse Historiebijbel, psaltervertalingen, de Zuid-Nederlandse vertaling van de vier evangeliën, de Noord-Nederlandse vertaling van het Nieuwe Testament en passieteksten.

En het was bepaald niet zo dat deze volkstalige Bijbels alleen bij geestelijken terechtkwamen. Volgens het ”protestantse paradigma” wilden de geestelijken voorkomen dat Bijbels in de volkstaal in handen van leken kwamen. Zij zouden dergelijke Bijbels zelfs verboden hebben. Van Duijn: „Van een verbod op het vertalen van de Bijbel of van het produceren van volkstalige bijbeluitgaven was tijdens de late middeleeuwen echter geen sprake.” In de Nederlanden werden de eerste verboden op de volkstalige Bijbel pas uitgevaardigd in de jaren twintig van de zestiende eeuw, toen in die Bijbels lutherse invloeden aanwijsbaar waren.

Van Duijn bestrijdt het beeld dat er een scherpe scheiding bestaat tussen de middeleeuwen en de Reformatie als het gaat om de Bijbel in de volkstaal. De opkomst van de volkstalige Bijbel in de late middeleeuwen moet volgens hem niet worden gezien als een vroeg teken van de Reformatie. Met die opvatting zou tekort worden gedaan aan de „complexe en dynamische religieuze cultuur van de late middeleeuwen”, waarin de werelden van kloosters en leken allerminst gescheiden waren.

De boekdrukkunst had ook voorafgaand aan de Reformatie „een zeker effect” op de samenleving, stelt Van Duijn. „Door een verhoogde productie en een lagere prijs werden boeken toegankelijk voor een breder publiek. Tevens leidde de uitvinding tot een intensievere samenwerking tussen leken en geestelijkheid bij de productie van boeken. Bovendien werd de boekdrukkunst al in de late vijftiende eeuw ingezet om de Bijbel in de volkstaal onder groter groepen te verspreiden.”

Bestseller

Bijbels in de volkstaal kwamen volgens Van Duijn terecht bij een breed en diverse publiek, bestaande uit de geestelijkheid, „maar in toenemende mate ook uit leken.” Vooral in de vijftiende eeuw verschenen er verspreid over heel Europa honderden Bijbelhandschriften en (in de jaren zestig en zeventig) gedrukte Bijbels in de volkstaal. „Er kan op Europees niveau mogelijk zelfs gesproken worden van een ‘bestseller’”, aldus Van Duijn.

Boekgegevens

De Delftse Bijbel. Een sociale geschiedenis 1477-circa 1550, Mart van Duijn; uitg. WalburgPers, Zutphen, 2017; ISBN 978 94 6249 234 9; 334 blz.; € 34,50.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer