Verkiezing ambtsdragers zaak van gebed, niet van lobbyisme
De Heere maakt in de regering van Zijn Kerk gebruik van zondige mensen. Laten ambtsdragers van de kerk echter geen mensenwerk maken, reageert Christiaan Hovius.
Met buitengewone belangstelling nam ik kennis van de bijdrage van Wim Hak met betrekking tot het functioneren van kerkenraden waar het de vervulling van ambtelijke vacatures betreft (RD 9-12). Hij schrijft zijn bijdrage vanuit zijn kerkelijke context, de Gereformeerde Gemeenten.
Laat ik vooropstellen dat ik me daarmee sterk verbonden voel en daarmee sympathiseer. Ik lees in de bijdrage van Hak zaken die ik met ”jaloersheid” gadesla, omdat die in mijn kerkelijke context, hervormd binnen de Protestantse Kerk in Nederland (PKN), inmiddels zijn gaan ontbreken dan wel dreigen te gaan ontbreken.
Anders dan broeder Hak pleit ik daarom sterk voor het bewaren van de identiteit van een gemeente, dat zeker ook tot uitdrukking komt in de voordracht van een ambtsdrager. Leeftijd, kledingkeuze en haardracht horen daar ook bij, al voer ik geen pleidooi voor wetticisme. Stijl en een zekere deftigheid passen bij het dienen in Gods Koninkrijk.
Het is overigens verre van mij om broeder Hak hierover aan te vallen maar ik zie helaas een verschraling van de hervormd-gereformeerde identiteit in meerdere gemeenten binnen de PKN. Die uit zich in verschillende verschijnselen en vormen. Ik laat dat aspect in deze bijdrage verder buiten beschouwing.
Maximumtermijn
Anders dan binnen de Gereformeerde Gemeenten dienen ambtsdragers in hervormde gemeenten doorgaans aanzienlijk minder lang. Als uitgangspunt bij laatstgenoemden geldt ten aanzien van de maximumtermijn waarvoor zij kunnen dienen namelijk een tweetal periodes van vier jaar. In uitzonderlijke omstandigheden is dispensatie mogelijk, waardoor een ambtsdrager een extra (derde) termijn kan dienen. Maar dan is het ook ‘afgelopen.’
Daarbij mag overigens eerlijk en indringend worden (na)gevraagd of daarbij wel van een ”noodsituatie” sprake is. Hoewel het begrijpelijk is dat sommige ambtsdragers graag zouden blijven dienen, is het tegenover de Heere en Zijn gemeente zaak om volstrekt integer te zijn en eigenbelang een ondergeschikte rol te laten spelen. Dat vereist, hoe moeilijk misschien ook, zelfverloochening.
In hervormde gemeenten bestaat voor kerkenraden de (kerkordelijke) mogelijkheid om, naast het stellen van tweetallen, zelf ambtsdragers te benoemen. Een gemeente moet de kerkenraad daarvoor wel eens per zes jaar machtigen tijdens de zogenoemde ”zesjaarlijkse stemming”. Gemeenteleden wordt daarbij (nog wel) de mogelijkheid geboden om namen van geschikte kandidaten in te dienen.
Hoewel ik zelf door dit ‘systeem’ een aantal jaren geleden ook ben benoemd en heb mogen dienen in het ambt van ouderling, vind ik deze wijze van ‘verkiezen’ van ambtsdragers desondanks verfoeilijk. Daarvoor wijs ik op drie aspecten.
Motivatie
In de eerste plaats leg ik de vraag op tafel of kerkenraden en gemeenteleden bij het voordragen en indienen van namen deze voordrachten ook nader kunnen motiveren. Wat weten zij van een kandidaat die ze aanbevelen? Blinkt hij uit in Godsvreze, kennis van de Schrift, de belijdenis(geschriften) en de kerkgeschiedenis? Is hij bekwaam om die kennis over te dragen op huisbezoek en/of catechese? Is hij sociaal vaardig: kan hij bijvoorbeeld een pastoraal gesprek voeren en sturen? Kan hij leidinggeven aan bijvoorbeeld een Bijbelkring?
Of zijn dit geen leidende motieven voor een voordracht of aanbeveling en doet men liever aan een of andere vorm van ‘vriendjespolitiek?’ En handelt men bij voorkeur (van)uit een ”ons-kent-onsmentaliteit”, waarop Hak terecht wijst?
Lobbyisten
In de tweede plaats zijn er de nodige vragen te stellen bij de praktijk waarbinnen het indienen van namen en het doen van aanbevelingen geschiedt. Ik heb zelf als gemeentelid een aantal jaren geleden, na vanuit de kerkenraad daarvoor te zijn gevraagd, deel uitgemaakt van een beroepingscommissie. Deze had tot taak om tot een voordracht te komen voor een kandidaat, om die vervolgens te beroepen als predikant van de gemeente. De commissie bestond uit leden van de kerkenraad, waarin alle ambten vertegenwoordigd waren, aangevuld met een lid van de algemene kerkenraad en een regulier gemeentelid.
Zonder uit de school te klappen (dat mag en wil ik niet) ben ik toen toch wel behoorlijk geschrokken. Wat bleek: er was een heuse lobby op touw gezet om een bepaalde predikant te beroepen. Het is voorgekomen dat zelfs tijdens een beslissende vergadering de naam van de ‘favoriete’ predikant nogmaals indringend onder de aandacht werd gebracht. Let wel: van buiten de beroepingscommissie. Ik vrees (en hoop tegelijkertijd vurig dat ik ongelijk heb) dat het dezelfde lobbyisten zijn die ook het voortouw nemen bij het indienen van namen voor kandidaat-ambtsdragers.
Hoe verhoudt dit zich met het gebed om leiding van de Heilige Geest? Zou Hij Zich met eerbied gesproken (moeten) laten ‘binden’ door drammerige lobbyisten? Kan de Geest overigens ook niet worden uitgeblust door het bij voorbaat uitsluiten van bepaalde ”personen non grata” binnen de gemeente?
Het is toch wel heel triest wanneer het hebben van goede relaties met lobbyisten en kerkenraadsleden, om deel te kunnen uitmaken van een kerkenraad, prevaleert boven het hebben van een goede relatie met de Heere! Ik kan het ook (met broeder Hak) anders zeggen: Het geeft toch (hopelijk) te denken dat mannenbroeders blijkbaar wel welkom zijn aan de tafel des Heeren, maar kennelijk niet erg welkom zijn om aan te schuiven aan de vergadertafel in een consistorie?
Transparant beleid
In de derde plaats is er nog het allerminst onbelangrijke aspect van roeping. Zijn benoemden per definitie geroepen door de Heere? En kunnen (onder druk van lobby) benoemden toch niet geroepenen van Godswege (blijken te) zijn?
Deze moeilijke vragen nopen het vigerende beleid ten aanzien van verkiezingen van ambtsdragers voortdurend kritisch tegen het licht te houden. Er zijn helaas talloze voorbeeldsituaties te noemen waarbij vragen te stellen zijn en die verdrietig stemmen. Zolang er geen eerlijk noch transparant beleid op deze materie is ontwikkeld, zullen benoemingen altijd zorg, vragen, ontevredenheid en teleurstelling oproepen en een bloeiend gemeenteleven in de weg staan.
Ik illustreer dit aan de hand van een (helaas waargebeurde) casus. In een gemeente ontstaat een vacature omdat een ouderling-kerkrentmeester terugtreedt. De gemeente wordt gevraagd aanbevelingen te doen teneinde in de vacature te kunnen voorzien. Daarnaast wordt de gemeenteleden gevraagd de vacature in gebed indringend aan de Heere voor te leggen. Een aantal weken later vindt de kerkenraadsvergadering plaats waarin de vacature wordt vervuld. Wat blijkt: er is geschoven met functies. Een reeds functionerende ‘gewone’ ouderling wordt benoemd in de vacature ouderling-kerkrentmeester; de jeugdouderling geeft ter vergadering aan (liever) niet meer door te willen als jeugdouderling, maar wel als ‘gewone’ ouderling, en schuift in die positie door. Uitkomst: in plaats van een vacature ouderling-kerkrentmeester is er nu een vacature jeugdouderling gecreëerd. Het ene gat blijkt te zijn gedicht met het andere. Het laat zich raden dat een dergelijke gang van zaken gemeenteleden niet slechts de wenkbrauwen doet fronsen, maar wellicht vervreemd doet raken van hun geestelijk thuis. Met alle mogelijke verdrietige gevolgen van dien. Bijvoorbeeld zelfs die van kerkverlating.
Calvijn
Wat broeder Hak in het slot van zijn bijdrage aanreikt van wat Calvijn meegeeft, is me uit het hart gegrepen. Calvijn bepaalde dat periodieke aftreding door kerkenraadsleden een vereiste is, „opdat alle tirannie in de kerk zou worden geweerd en hiërarchie zou worden voorkomen; opdat ook de invloed van de gemeente op de regering van de kerk zou worden versterkt; opdat de verschillende krachten en gaven die in de gemeente schuilen, zo veel mogelijk tot openbaring zouden komen.”
Tegelijkertijd moet helaas vastgesteld worden dat menige kerkenraad daarvan ver weg is geraakt, wanneer na verloop van de wettige termijn van een ambtsdrager gewisseld wordt: broeder A, die destijds vervangen werd door broeder B, volgt, nadat broeder B’s termijnen erop zaten, diezelfde broeder B weer op et cetera.
Laat het genoemde mogen bijdragen aan een (aanzet tot een) goede bezinning. De Heere maakt in de regering van Zijn Kerk gebruik van mensen. Zondige mensen. Laten ambtsdragers van de kerk echter geen mensenwerk maken!
De auteur is lid van de hervormde wijkgemeente Ichthus in Noordwijk, werkt in het voortgezet onderwijs en studeert in deeltijd rechtsgeleerdheid.