De Zwitserse wortels van de amish
Zonder die gele wegwijzers zou je dat donkere hol hoog in het Zwitserse berglandschap nooit vinden. En dat was ook de bedoeling. In het geheim werden daar eeuwen geleden streng verboden doperse kerkdiensten gehouden. Nu klimt een groepje Amerikaanse amishvrouwen, herkenbaar aan hun witte kapjes, over het steile pad naar boven. Op zoek naar hun roots.
De amish ontlenen hun naam aan Jacob Amman, die in 1644 in Erlenbach, een dorpje in het Berner Oberland, werd geboren. Maar het echte begin van deze strenggodsdienstige stroming ligt in de begintijd van de Reformatie in Zürich.
Wat Luther ooit voor Duitsland was, dat betekende Ulrich Zwingli voor het Duitstalige Zwitserland. De boerenzoon bestudeerde de grondtekst van de Bijbel en herontdekte het Evangelie. Des te meer zag hij ook de misstanden in de moederkerk. Resoluut wees hij de afkoop van je zonden via aflaten af, net als het verplicht vasten en het celibaat.
Zwingli stelde zich ten doel de kerk te reformeren en de staat te transformeren tot een theocratie. In overleg met het stadsbestuur van Zürich organiseerde hij in 1523 godsdienstgesprekken, waarin hij zijn Bijbelse visie met succes wist te verdedigen. Zo bereikte Zwingli dat het stadsbestuur alle beelden, altaren en ook orgels uit de kerken liet verwijderen. Ook de leer over het vagevuur, het bidden tot heiligen en de mis werden afgeschaft.
Kinderdoop
Maar niet de kinderdoop. En dat was tegen het zere been van zijn hervormingsgezinde vrienden Conrad Grebel, Felix Manz en George Blaurock, met wie Zwingli nauw samenwerkte. Veel te langzaam gingen die veranderingen voor hen. Ook hadden ze weinig begrip voor het overleg met de stadsraad. Grebal wierp zich nu op als leider van een groep radicalen, en stelde dat „men zich moest afscheiden van de goddelozen in de stad en een zuivere kerk vormen met louter heilige kinderen van God die door de Geest van God werden geregeerd.”
Met de bemoeienis van de overheid hadden zij niets op, zij wilden hun leven volledig inrichten overeenkomstig de regels van de Bergrede. Ook lieten zij zich niet regeren door een officiële kerk, waren zij tegen de eedaflegging en weigerden de krijgsdienst en de afdracht van ”tienden” als belasting.
Blaurock vond dat veel roomse gebruiken onaangetast waren gebleven en probeerde in 1525 Zwingli nog tot andere gedachten te brengen. Met name het dopen van kleine kinderen vond hij een verfoeilijk overblijfsel.
Volgens Blaurock en zijn vrienden was de doop uitsluitend een bezegeling van wedergeboorte en geloof. Daarom liet Blaurock zich op 21 januari 1525 met vijftien anderen door Grebal overdopen. Dat betekende het definitieve einde van de samenwerking met Zwingli en de geboorte van het Zwitserse anabaptisme.
De stadsraad van Zürich, die al in 1523 overging tot de nieuwe reformatorische leer, bleef achter Zwingli staan en eiste dat alle pasgeboren kinderen binnen een week gedoopt zouden worden. De nieuwe groep anabaptisten had hier echter geen boodschap aan. De stadsraad zag deze ontwikkeling als een revolutionaire bedreiging van de samenleving en besloot over te gaan tot felle vervolging.
Martelaren
De eerste martelaar was Felix Manz, die de leiding van de anabaptisten had overgenomen. Hij verborg hij zich meer dan drie weken in een geheime grot bij Bäretswil. Toch werd hij later gearresteerd en veroordeeld tot de dood door verdrinking. Toen hij in 1526 naar de rivier de Limma door Zürich werd overgebracht, getuigde hij luidkeels van zijn vertrouwen in Christus en zijn bereidheid om voor de waarheid te sterven. Op het moment dat hij geboeid in de Limma zou worden geworpen, zong hij: „In Uw handen, O Heere, beveel ik mijn geest.”
Vele anderen na hem werden onteigend, gefolterd, gevangengezet, verkracht, verdronken, onthoofd en verbrand omwille van hun geloofsovertuiging. Ook massa-executies kwamen voor. Zo werden in 1529 gelijktijdig 350 anabaptisten in een bos van brandstapels verbrand. Alles was erop gericht om hen als godsdienstig onkruid te vernietigen.
Toch bleven ze in het diepste geheim hun godsdienstplichten uitoefenen, in afgelegen bossen en holen in de bergen, een situatie vergelijkbaar met die van de latere Franse hugenoten. De doperse beweging breidde zich zelfs sterk uit in Zwitserland en naar Oostenrijk, Duitsland en Nederland.
Aanvankelijk vreedzaam en geïsoleerd levend, sloeg de doperse beweging na 1530 om in een revolutionaire actie tegen de maatschappelijke orde. De druk van de draconische vervolgingen was voedingsbodem voor een sterke eschatologische verwachting van een hemels Jeruzalem. Lekenprediker Melchior Hoffman propageerde: „In de laatste dagen zullen de wedergeborenen het zwaard grijpen en de tegenstander verdelgen.”
Straatsburg zou de plaats zijn waar in 1533 het Godsrijk aanbrak. Toen dit echter op zich liet wachten, kozen radicale dopers de stad Münster als het „nieuwe Jeruzalem.” Jan van Leiden richtte daar in 1534 het theocratische „Koninkrijk Sion” op. De vreugde was echter van korte duur want al in het jaar daarop werd Jan van Leiden verslagen en met zijn medestanders gefolterd en geëxecuteerd. Ter afschrikking werden hun lichamen in ijzeren kooien aan de toren van de Lambertikerk gehangen.
Het was in deze verwarrende tijden aan mensen als Menno Simons te danken dat de verstrooide doperse groepen werden gezuiverd van extreme elementen en teruggebracht tot een stabielere geloofsgemeenschap. Sinds die tijd worden de doopsgezinden meestal aangeduid als mennonieten.
Tucht
De eigenlijke oprichter van de amishsekte, Jacob Amman, liet zich op latere leeftijd overdopen, werd dopers predikant en ontpopte zich al snel als een leidersfiguur. Hij was compromisloos en voorstander van strenge tucht. Amman wilde ingeslopen gewoonten verbieden als deze niet gebaseerd waren op de letter van Gods Woord. In praktische zaken leverde hij kritiek op lange haren bij mannen, afgeschoren baarden en protserige kleding. Een ringbaard was verplicht, maar een snor taboe, want die deed te militaristisch aan.
Geloofsbelijdenis
Zijn medebroeders schilderden hem af als een agressieve leider die anderen zijn visie oplegde. Dat moest wel problemen opleveren. Dat begon al met de aanvaarding van de Confessie van Dordrecht, die in 1660 door de Nederlandse mennonieten was opgesteld. Tot die tijd hadden de Zwitsersen geen officiële geloofsbelijdenis, behalve de zeven artikelen van de Schleitheim Confessie uit 1527. De Confessie van Dordrecht bevatte twee punten die de Zwitserse broeders niet praktiseerden: de voetwassing en de ”Meidung”: de verstoting van afvalligen. Hierover ontstonden forse meningsverschillen die, samen met de kwestie van de voetwassing, onoverbrugbaar bleken. Daardoor kwam het in 1693 onder Jacob Amman tot een afscheiding. Zo ontstond in dat jaar de strenge amishtak van de mennonieten.
Amerika
In het begin van de 18e eeuw kregen de amishgroepen van de Engelse kolonist en grootgrondbezitter William Penn de uitnodiging om zich als landbouwers te vestigen in de door hem gestichte Noord-Amerikaanse kolonie Pennsylvania. Ook andere vervolgden, zoals mennonieten, hugenoten, rooms-katholieken en joden waren welkom om bij hem de hand aan de ploeg te slaan.
De ”amish people” die nu een grote leefgemeenschap vormen in Pennsylvania (maar ook op andere plaatsen) zijn duidelijk navolgers van de strenge Jacob Amman. Zij vormen hechte gemeenschappen, waar geen enkele afwijking van hun ”Ordnung” wordt getolereerd. Geïsoleerd van de wereld levend, houden zij vast aan de technologie en de leefwijze van rond 1700. Zij blijven het Nederduitse Plautdietsch –Pennsylvania Dutch– trouw. Het is hun moedertaal en de taal waarin hun Bijbel is opgetekend.
Later, vanaf 1830, zijn er in de staat Indiana ook veel amishnakomelingen neergestreken, rechtreeks afkomstig uit Zwitserland en herkenbaar aan hun Berner Deutsch dialect. Zij vormen wel de strengste amishtak in de Verenigde Staten. Kenmerkend voor hen is het gebruik van uitsluitend open rijtuigen en het markeren van graven met eenvoudige houten palen die slechts voorzien zijn van de initialen van de overledene.
Berne
Deze amishimmigranten, maar ook mennonieten uit Zwitserland, stichtten in 1852 onder andere de stad Berne, die met zijn grote torenklok een Zwitserse uitstraling kreeg. Het Midden-Amerikaanse stadje met zo’n 5000 inwoners telt 14 kerken, wat de religieuze oorsprong wel onderstreept. Bij hun Zwitserse identiteit hoort het jodelen, dat daar nog steeds enthousiast wordt beoefend door jong en oud. Op internet is aardige folkloristische jodelzang te horen, zelfs van een 90-jarige vrouw.
Herinneringen aan de Zwitserse dopers
In Schleitheim, bij Schaffhausen, staat een klein museum over de geschiedenis van de dopers.
Michael Sattler schreef de geloofsbelijdenis waarin zeven voor de dopers belangrijke punten werden behandeld: doop, ban, broodbreking, wereldmijding enzovoorts. Wereldwijd beroepen de dopers zich nog steeds op deze ”Schleitheimer Bekenntnis.”
Ten oosten van Schleitheim, in het bosrijke grensgebied, vestigden zich veel dopers. Via geheime paden kwamen zij daar bij elkaar en vluchtten zij ook naar Duitsland. Deze paden zijn in kaart gebracht en vormen het ”Doperpad”, dat volgende week officieel wordt geopend.
Van oudere datum is het Doperpad ten noorden van Biel in de Berner Jura. Via de Pont des Anabaptistes (Baptistenbrug) over een kloof bij Corgémont trokken de dopers naar het Juragebergte, waar ze zich van de bisschop van het bisdom Bazel vanaf een hoogte van 1000 meter mochten vestigen. Het 33 kilometer lange wandelpad is officieel als Zwitserse cultuurweg erkend.
In het Emmental, waar veel doopsgezinden zich schuilhielden, zijn nog steeds mennonietengemeenschappen te vinden, zoals in Langnau. In het nabije dorpje Trub is ook een Doperpad aangelegd, dat in ruim een uur is te lopen. Langs de weg bevindt zich een klokkenspel waarop iedereen de melodie van ”Grote God, wij loven U” kan spelen.
In Hüttengraben, dicht bij Trub, herbergt de boerderij van de familie Fankhauser de enige schuilplaats voor doopsgezinden die bewaard is gebleven. Op de zoldervloer geven losse planken toegang tot een geheime schuilplaats. Ook is er een documentatiecentrum ingericht.
De Dopergrot, circa 15 kilometer ten oosten van Pfäffikon, brengt op bijzondere wijze het doperse verleden dichtbij. Voor mennonieten en amish lijkt het wel een bedevaartsoord. Vanuit Bäretswil wijzen bordjes de weg naar deze ”Täuferhöhle”. Bij de toegang hangt een geel bord: „Deze grot bood vervolgde wederdopers in de zestiende eeuw bescherming, stille rust en gebed.” Nu is het voor de Zwitsers een picknickplaats.