In de ban van het eindtijddenken
Veel Nederlanders geloofden in de negentiende eeuw in het einde der tijden en in de komst van Gods duizendjarig rijk. Dat geloof had een vertragend effect op het moderniseringsproces dat zich in Nederland voltrok, concludeert historicus dr. Rie-Hilje Kielman.
Kielman (58) promoveerde op 13 april op de studie ”In het laatste der dagen. Eindtijdverwachting in Nederland op de drempel van de moderne tijd (1790-1880)” aan de Universiteit Leiden. De niet-kerkelijke historicus uit Bunnik verdiepte zich in allerlei kerkelijke literatuur, bezocht het archief van Tot Heil des Volks in Urk en schafte een driedelige Statenbijbel aan.
Voor velen staat de negentiende eeuw bekend als een wat gezapige tijd, waarin de modernisering langzaam op gang kwam. Het was de eeuw van de komst van de trein en de ontwikkeling van de stoommachine, maar ook het tijdperk van de romantiek, met een verlangen naar vroegere eeuwen. Het was de eeuw van de opkomst van de moderne theologie aan de universiteiten, maar ook het tijdperk van Afscheiding en Reveil.
Kielman laat in haar studie zien dat deze eeuw ook een tijdperk van crisis en breuken was. Godsdienstig was het een periode van veel beroering, met een sterke eindtijdverwachting. Dat verschijnsel was al eerder bekend in het buitenland maar het was tot nu toe vrijwel onopgemerkt gebleven in ons land, zelfs in studies over het Reveil. De historicus kwam deze eschatologische verwachtingen min of meer toevallig op het spoor. Om te kunnen beoordelen of het verschijnsel vaak voorkwam, doorzocht ze allerlei tijdschriften, boeken en verslagen uit die tijd. Haar conclusie was dat de eschatologie in die eeuw een grote rol speelde.
Alarmisme
Het eindtijddenken, door Kielman „alarmisme” genoemd, was volgens haar voor een groot deel een gevolg van de Franse Revolutie en het nieuw ontstane wereldbeeld waarbij godsdienst minder belangrijk was. In dat kantelende tijdperk ontstond bij de behoudende christelijke bevolking de verwachting van het spoedige eindoordeel, soms met daarbij de komst van het duizendjarig rijk. Wel was er verschil.
Van een heel sterke eindtijdverwachting was sprake bij de Zwijndrechter Nieuwlichters, een profetische beweging die in 1817 werd gesticht door Stoffel Muller. „Zij meenden de voorlopers te zijn van een wereldse heilsorde waarin maatschappelijke ongelijkheid zou zijn verdwenen en leefden in afwachting daarvan alvast samen in gemeenschap van goederen”, aldus Kielman.
De Zwijndrechter Nieuwlichters waren niet de enigen. „Er waren tal van personen die het einde der tijden voorzagen”, vertelt Kielman. „Denk aan de publicist Hendrik Hentzepeter, vanaf 1824 portier bij het Haagse Mauritshuis, die een twintigtal eindtijdpublicaties schreef. In Den Haag trok in de jaren 1820 de boetgezant J. C. Khek door de straten, terwijl in Noord-Holland Jan Masereeuw het Godsrijk aankondigde.”
Ook bij de Afscheiding waren volgens Kielman eschatologische motieven aanwezig. „Bij de gedachte om tot afscheiding over te gaan, speelden noties over het laatste oordeel soms een rol. In Uithuizermeeden (1835), Stellendam (1836) en Bunschoten-Spakenburg (1840) leidde dat tot ondergangspaniek.” Ze verwijst naar geschriften van de predikanten H. P. Scholte en Helenius de Cock, een zoon van ds. H. de Cock. Laatstgenoemde schreef over de eindtijdverwachting van zijn vader.
Bilderdijk
Bij het Reveil was het „alarmisme” duidelijker te vinden, vooral bij Willem Bilderdijk, zegt Kielman. „In feite heeft Bilderdijk met zijn eindtijdverwachting de stoot gegeven tot het Reveil. Opvallend was zijn pleidooi voor de rol van de Oranjevorsten als behoeders van het christendom. Toen koning Willem I daarvan geen blijk gaf, keken velen vol verwachting naar Willem II, maar ook hij stelde teleur als christelijk vorst.”
In het spoor van Bilderdijk volgde Isaäc da Costa, die in zijn boek ”Bezwaren tegen de geest der eeuw” stelde dat er een krachtmeting aanstaande was met de antichristelijke machten, aldus Kielman. „Ook in de gedichten van deze bekeerde Jood en in zijn brieven aan de gebroeders Van Hogendorp komen thema’s over de eindtijd naar voren.”
Ds. Jan de Liefde, oprichter van evangelisatievereniging Tot Heil des Volks, was eveneens sterk beïnvloed door het eindtijddenken. „In zijn gemeente leefde de verwachting dat de eindtijd was aangebroken en dat de gelovigen zouden worden opgenomen. Het was voor hem een belangrijke drijfveer om evangelisatiewerk te verrichten, om zo veel mogelijk mensen te redden voor het oordeel.”
Het eindtijddenken bereikte een hoogtepunt in de jaren 1860-1870. Dat kwam door de komst van nieuwe groeperingen die op de eindtijd gericht waren, zoals de Vergadering van Gelovigen, door een vloed aan eindtijdgeschriften en door de rol van commentatoren als Isaäc Esser en A. M. C. van Asch van Wijck, die in De Heraut en in De Morgenster benadrukten dat het laatste uur was aangebroken.
Ontnuchtering
Toen het einde der tijden in 1870 niet gekomen was, volgde de ontnuchtering. Dr. Kielman las dat tijdens een jaarvergadering van Tot Heil des Volks de vraag gesteld werd wat de evangelisten nu moesten gaan doen. „Men zei dat men moest doorgaan en dat gebeurde ook wel, maar de grote bezieling was voorbij.”
Vanaf de jaren zeventig gaven christelijke groeperingen hun idee om de samenleving te herkerstenen meer en meer op. „Sommige bleven werken aan evangelisatie maar dan met een minder hooggestemd ideaal, andere groepen trokken zich terug in een isolement.”
Konden ze niet meer op tegen het veranderende wereldbeeld?
„Al vanaf 1840 was te zien dat het Bijbelse wereldbeeld in Nederland aan gezag verloor en dat het nieuwe natuurwetenschappelijke wereldbeeld veld won. Het liberale tijdschrift De Gids schreef regelmatig over wetenschappelijke ontdekkingen die haaks stonden op het Bijbelse scheppingsverhaal. De polarisatie tussen de progressieve liberalen en orthodoxe christenen werd na de jaren 1840 feller. Toen de wederkomst uitbleef veranderde dat en kwam er meer plaats voor de nieuwe tijd, zowel op het gebied van de economie als in de kunst. Een voorbeeld vormen de Tachtigers, die spraken van een „nieuwe lente en een nieuw geluid.”
Wat was het uiteindelijke effect van dat eindtijddenken?
„De opleving van het eschatologisch denken heeft een vertragend effect gehad op de maatschappelijke ontwikkelingen in Nederland. Het ging de evangelisatieverenigingen niet alleen om het zielenheil van de maatschappelijk misdeelden, maar ook om de verbetering van hun materiële omstandigheden, een streven dat voortvloeide uit de christelijke plicht tot zorg voor sociaal zwakkeren. Dat bleef een belangrijke motivatiebron, ook toen het vertrouwen in het welslagen van het herkersteningsproces sterk was afgenomen.”