Column (Wim van Egdom): De markt en het pinapparaat
Eén keer in het jaar komt de zaterdagse markt in m’n woonplaats naar mijn huis. Het zal sommige mensen als muziek in de oren klinken, maar zelf ben ik er niet al te enthousiast over. Ik ben niet echt een marktbezoeker. Het is me allemaal te rommelig en te los. Blijkbaar heb ik meer structuur nodig. En dat gehannes met los geld omdat je overal contant moet betalen, staat me nog het meest tegen.

De markt komt trouwens alleen naar mijn flat omdat er in de week van Koningsdag kermis is op het Marktplein. Ook daarvan zou veel te zeggen zijn omdat ik opgevoed ben in de tijd dat het woordje kermis zo ongeveer voor alles stond waar een kerkelijk mens zich verre van diende te houden. „Daar hoor je niet met je gedoopte voorhoofd”, was het argument dat we thuis hoorden als het over de kermis ging.
Nu wil het geval dat ik net langs de kermis in mijn woonplaats móét lopen als ik boodschappen wil doen bij de supermarkt. En wat ik dan van die kermis zie, maakt me bepaald niet rouwig over het feit dat we daar vroeger niet naartoe mochten. Op de Hollandse Gebakkraam na, dan. Maar verder is het een en al treurigheid. Alleen de harde muziek verleent nog een schijn van levendigheid aan het uitgestorven geheel.
Maar terug naar de markt. Die begint eigenlijk al vrijdagavond. Dan rijden zware trucks met goederen de straat voor m’n flat in. Tegen middernacht worden de kramen opgebouwd, met veel lawaai en geschreeuw.
En dan start voor dag en dauw het uitnodigende roepen van de marktlui. Twee-, drie- of meerstemmig. Aardbeien, bloemen, kaas, vis, kleding: het is allemaal te koop voor een paar euro voor meerdere bakjes, bossen of stuks.
Met enig dedain loop ik zaterdagmorgen, voor mijn doen al vroeg uit bed door het geschreeuw, richting de supermarkt. Als ik terugkom, staat er zo ongeveer naast de voordeur van m’n flat een prachtige machine waarmee je zelf sinaasappels kunt persen. Een megafles voor 2 euro. Daar betaal je bij ’s lands grootste die op de kleintjes let toch al snel het dubbele voor. Ik rommel al in m’n zakken op zoek naar kleingeld, als een klein meisje achter de kraam met een draagbaar pinapparaat aan komt lopen. „Dit is veel handiger, meneer. U hoeft uw pasje er alleen maar tegenaan te houden”, zegt ze wereldwijs. Terwijl ik haar hoor denken: „Die ouwe man betaalt natuurlijk altijd contant.”
Ze heeft er geen idee van, maar met haar snelle actie laat ze mijn marktbeeld definitief kantelen.