Malchus, de man van het rechteroor
De man lijkt in de lijdensgeschiedenis nauwelijks van belang. Hij komt slechts in de marge voor. Hij lijkt er niet toe te doen, staat in de kantlijn, loopt alleen maar in de weg. Toch berichten alle evangelisten over wat hem overkwam, in het donker van Gethsémané. Malchus, de man van het rechteroor.
Malchus. Zijn naam is een taalkundige variant van het Hebreeuwse woord ”melech”. Dat betekent koning. Maar Malchus heeft zijn naam niet veel eer aangedaan, want hij schopte het niet ver in zijn leven. Hij werd dienstknecht van de hogepriester, sommigen noemen hem gewoon een knecht, een slaaf, de slaaf van de heerszuchtige Kajafas. Dat was het hoogste wat hij bereikt heeft. En nu zorgt zijn aanwezigheid ook nog voor oponthoud.
Gegeven alle macht
Christus is gegeven alle macht, in de hemel en op de aarde, ook al kan de hemel Hem op dit moment nog niet ontvangen en staat de aarde op het punt om Hem van de wereld af te stoten, weg te doen. Hem is gegeven alle macht, ook in Gethsémané, als de werkers van het kwaad Hem onder bloedig fakkellicht met zwaarden en stokken komen halen.
Als een vluchtgevaarlijke misdadiger wordt Hij behandeld, toch heeft Hij hier alleen de macht. Kalm en rustig stelt Hij hier de vragen: „Vriend, waartoe zijt gij hier?” En: „Wie zoekt gij?” Hij leidt hier de gebeurtenissen, beheerst de situatie, treedt Zelf uit het duister tevoorschijn, biedt Zichzelf aan, beveiligt Zijn discipelen, bestraft Petrus die woedend met een zwaard in de rondte slaat.
Vol smart en zorgen
Het is donker, in het holst van de nacht. Dit is met recht een nacht vol smart en zorgen.
Jeruzalem, op zijn paasbest, ligt vlakbij. Daar heeft Jezus met Zijn discipelen de lofzang gezongen, is toen de stad uitgegaan, is de Kidron overgestoken, waarna Hij is aangekomen op de helling van de Olijfberg, in de hof Gethsémané, wel de ”wachtkamer van Golgotha” genoemd.
Daar is Hij „verbaasd en zeer beangst” geworden, daar raakte Zijn ziel „geheel bedroefd tot den dood toe.” Hij had Zich afgezonderd en Zich tot Zijn Vader gewend, had Hem aangeroepen („Mijn Vader”), en had gebeden of de drinkbeker vol bitterheid, „zo het mogelijk ware”, van Hem voorbij zou kunnen gaan. Maar dat kon niet, het was niet mogelijk, want Hij moest Vaders raad uitdienen, het plan der verlossing gaan uitwerken om zodoende de Schriften te vervullen. Hij moest zijn in de dingen Zijns Vaders, moest ’s Vaders welbehagen vervullen. Ook in deze nacht.
Zijn vrienden, de discipelen, kunnen bij Zijn doodsangst in de hof de ogen niet openhouden. Ze vallen in slaap, een- en andermaal. Ze zijn ook niet nodig, overbodig dus. Ze kunnen aan wat er nu gebeurt niets af- of toedoen, want Hij moet de pers alleen gaan treden, en niemand van de volken, ook niemand van de discipelen, kan met Hem zijn. Ze zijn in hun slaperigheid niet te prijzen, maar heus, ze kunnen gemist worden.
Judas en Malchus
In het donker zijn ze gekomen, die grote schare gevallen Adamskinderen, met knuppels en zwaarden en fakkels, joelend en opgewonden, met Judas voorop, en ene Malchus, de dienstknecht van de hogepriester, ergens in zijn buurt, in de voorste gelederen. Die ijverige man loopt straks niet voor niets in de weg.
De man uit Karioth, de booswicht, heeft Christus verraden, met een kus nog wel. Toen is de hele groep op Hem aangevallen, hebben ze hun vuile handen aan Hem geslagen. Het stierenheir uit Basan –het gespuis– heeft Hem gegrepen en vooruit gesleurd, de hof uit.
De orde verstoord
Opeens is er een incident. Iets wat niet op de programma staat, iets wat de loop der dingen verstoort, maar wat toch gebeurt: „Simon Petrus dan, hebbende een zwaard, trok hetzelve uit, en sloeg des hogepriesters dienstknecht en hieuw zijn rechteroor af.”
Natuurlijk Petrus, altijd voorbarig, gauw driftig, vol stemmingswisselingen en de eerste die de handen uit de mouwen steekt. Hij is meestal de man van: „Ik zal”, en: „Ik doe” en: „Ik? Nee, nooit.” Ook Petrus moet nog leren dat zalig worden niets te maken heeft met „ik”, maar dat alles gaat om „Hem”, om Hem, Die straks gedaagd wordt voor het gericht.
Petrus, waarschijnlijk de slaap nog in z’n ogen, maar opeens klaarwakker, hij windt zich op, wordt nijdig, trekt schielijk zijn korte zwaard uit de schede, zwaait er als een kind des toorns dreigend mee in het rond en haalt uit. „Hij trekt van leer uit liefde voor zijn Meester” (Calvijn).
Het ijzer flitst door de lucht. En o schrik, zie, daar rolt een oor van Malchus onder de olijfbomen in het stof, ook al denken sommigen dat de oorschelp nog aan een laatste velletje is blijven hangen. Het maakt ook niet uit.
Slag in de lucht
Onbesuisd doet Petrus een slag in ongeloof, een zwaai in het wilde weg, een slag in de lucht, ook al is het raak. Als hij straks in de zaal van Kajafas in het openbaar Christus mag belijden (als een familielid van Malchus hem vraagt wie hij is, Johannes 18:26), neemt hij bang de benen. Nu zwaait hij met een scherp zwaard, alsof hij alweer wil zeggen: „Dit zal U geenszins geschieden.” Hij wil weer eens wijzer wezen dan de Wijsheid Zelf. „Petrus wil de schande van zijn slaperigheid goedmaken. Nu wil hij niet alleen met Jezus waken, maar ook voor Hem vechten. De visser wordt een vechter en de apostel een soldaat” (Ridderus).
Volgens Lukas hebben ook de andere discipelen met een zwaard willen slaan, maar zíj hadden het Jezus tenminste nog gevraagd: „Heere, zullen wij met het zwaard slaan?” (Lukas 22:49b). Petrus vraagt niets en slaat er zelf op los.
„De hand eens vromen is nooit minder op haar plaats, dan wanneer zij op het gevest van het zwaard wordt gelegd. (…) Het zou veel beter zijn geweest, zo Petrus’ handen gevouwen waren geweest tot gebed” (Spurgeon).
Bijna kost de slag Malchus het leven. Was het nou nog Judas geweest die werd geraakt! Maar nee, het slachtoffer is Malchus. Hij mist een oor, het rechter (het detail ontgaat de arts Lukas niet), maar het had veel erger kunnen zijn. De slag had hem wel zijn leven kunnen kosten.
Van der Groe en Ridderus opperen beiden dat Malchus’ hoofd wel in tweeën kon zijn gekliefd. En Dächsel baseert zich op iemand die zegt: „Petrus wilde de dienstknecht de schedel splijten, maar de houw viel daarnaast.” Het ergste is van Hogerhand genadig verhoed.
Maar goed, daar staat Malchus, de gedienstige knecht van Kajafas, bloedend en kreunend van de pijn, en met nog maar één oor. Geen gezicht! Hij is lelijk geschonden. En best zwaar gewond.
Petrus terechtgewezen
„Toen zeide Jezus tot hem: Keer uw zwaard weder in zijn plaats; want allen die het zwaard nemen, zullen door het zwaard vergaan” (Mattheüs 26:52).
Petrus slaat, maar mag niet slaan: „Steek uw zwaard in de schede” (Johannes 18:11). Zinloos geweld is hier letterlijk „uit den boze”, van de duivel dus. Het is allemaal vreemd vuur van Petrus. De macht van de duisternis mag niet de overwinning behalen op het Licht der wereld. Daarom: niet slaan!
Wie het bloed van een mens vergiet, van hem zal het eigen bloed vergoten worden. God wil niet, zegt Calvijn, dat men kracht en geweld gebruikt: „En (wat meer is) in welke school was Petrus gedurende meer dan drie jaar opgeleid? Had onze Heere Jezus hem niet, zo vaak het mogelijk was, bij vriendelijkheid en zachtmoedigheid gehouden? Waar zal hij dan goedkeuring voor zijn onbezonnenheid vandaan halen?”
Duizenden engelen
De tweede reden waarom Petrus niet mag slaan, reikt nog verder: „Of meent gij dat Ik Mijn Vader nu niet kan bidden, en Hij zal Mij meer dan twaalf legioenen engelen bijzetten”? (Mattheüs 26:53).
Duizenden heilige engelen heeft Hij tot Zijn beschikking, om Hem als de Zoon van God vanuit het hemels heiligdom schielijk te hulp te vliegen. En dus heeft Hij Petrus (die man heeft hier ternauwernood „drie druppels verstand”, zegt Calvijn) in het allerminst nodig. Hij wil nu niet geholpen worden, niet door engelen en niet door Petrus. Wat Hij wil is dit: Gods raadsbesluiten gehoorzamen. Dus: niet vechten en niet slaan.
Er is nog een derde reden. Als Petrus daadwerkelijk geweld zou gebruiken om zijn Meester te bevrijden uit de handen van dit muitgespan: „Hoe zouden dan de Schriften vervuld worden, die zeggen dat het alzo geschieden moet?” (Mattheüs 26:54).
Te midden van alle commotie staat Malchus er nog steeds bij, gehavend en met een bloedend hoofd. Met nog maar één oor, als geschandvlekt en gebrandmerkt. „Dat oor van Malchus had naar Jezus niet willen horen, en daarom heeft hij het verloren” (Ridderus).
Het laatste wonder
Het eerste wonder dat Jezus deed, was op een bruiloftsfeest, waar Hij water in wijn veranderde. Het laatste wonder doet Hij vlak voordat Hij wordt weggeleid, Zijn einde tegemoet: het hechten van een oor. Hij kijkt niet weg, maar geneest, een oor, van een van Zijn snode vijanden nog wel. Het staat officieel geregistreerd in het Boek der boeken: „(…) en raakte zijn oor aan en heelde hem” (Lukas 22:51).
Bijna worden Zijn handen gebonden, maar nu helen ze nog. Zijn handen hebben alleen maar goed gedaan, hebben liefgehad en genezen, geholpen en gered, hebben zich uitgestrekt naar tobbers en stumpers, naar een ellendig en arm volk. Deze handen hebben kinderen omhelsd en gezegend. Nu helen ze met een liefdevol gebaar een oor van de patiënt Malchus.
Jezus wil wel met de misdadigers gerekend worden, maar wil geen misdadiger zijn. Hij Die nog steeds alle macht heeft, heelt als Medicijnmeester het geschondene. Daar was Hij ook voor gekomen, om te herstellen wat mensen hebben stukgemaakt. Hij geneest het oor dat niet naar Hem had willen horen.
„Welke een Persoon, uit Wien de heelkracht uitstroomt als water uit een bron, Wiens aanraking alle krankheid geneest en alle wonden heelt. Kan Hij een mindere persoonlijkheid zijn dan God geopenbaard in het vlees?” (Da Costa).
Het korte incident met Malchus is voorbij. De lijdensgeschiedenis zet zich voort. „Die nu Jezus gevangen hadden, leidden Hem heen” (Mattheüs 26:57a).