Kerk & religie

Kerkhistorie met knipoog: Begeerte naar een beroep

tekst ds. M. van Kooten beeld Regionaal Archief Dordrecht

Ds. M. van Kooten
7 April 2017 18:55Gewijzigd op 16 November 2020 10:15
Dr. G. D. J. Schotel moest in Lage Zwaluwe op een houtje bijten. beeld Regionaal Archief Dordrecht
Dr. G. D. J. Schotel moest in Lage Zwaluwe op een houtje bijten. beeld Regionaal Archief Dordrecht

Wie het beroepingswerk volgt, zal weten dat binnen de (Oud) Gereformeerde Gemeenten (in Nederland) het aantal vacatures verre uitsteekt boven het aantal beroepbare predikanten of proponenten. In andere kerkgenootschappen is dat anders. Proponenten moeten soms jaren vergeefs wachten op een beroep terwijl predikanten geen mogelijkheid hebben van plaats te veranderen.

Een standplaats ontvangen is mooi, maar ook hier geldt weleens ”het bezit van de zaak is het eind van het vermaak”. Zowel voor predikant als gemeente. Dr. Willem ten Boom, zoon van de dappere Haarlemse horlogemaker Casper ten Boom en broer van Corrie en Betsie –met wie hij samen gevangen werd gezet in het Oranjehotel te Scheveningen–, kreeg als eerste standplaats het Noord-Brabantse Made. Omdat hij afkomstig was uit een warm nest vol conversatie waar het Woord regeerde, was deze gemeente voor hem en zijn vrouw een koude douche. Weerklank had hij nauwelijks, zodat hij in 1917 schreef: „Mijn lichaam en ziel verlangen naar geestelijke omgang met medechristenen.” In 1919 schreef zijn vrouw aan Willems zuster Corrie: „Je kunt heusch beter ’n eenvoudig ambacht verrichten dan predikant te zijn in deze dorre domme omgeving! O, we hopen zoo op een spoedige uitkomst.” Die kwam een jaar later toen hij vertrok naar Zuilen.

In het eveneens in Noord-Brabant gelegen Chaam kreeg dr. G. D. J. Schotel zijn tweede standplaats. Liever had hij een grotere gemeente gehad maar nadat hij zes jaar in zijn eerste gemeente Lage Zwaluwe „op een houtje moest bijten”, trok een fatsoenlijk honorarium hem. Echter in Chaam had hij het ook niet naar zijn zin. Reeds vier dagen na zijn intrede in 1841 schreef hij aan ambtenaar J. D. Janssen: „Voor mijn studien is deze plaats allerlastigst en kostbaar daar ik dagelijks een bode naar Breda moet zenden voor pakken en brieven; en er letterlijk geen conversatie is, except aan het huis van de burgemeester.” Hij hoopte spoedig in een uitgebreider werkkring geplaatst te worden. Die mogelijkheid diende zich in 1846 aan toen hij vertrok naar Tilburg.

In het boekje ”De dominee heeft een beroep” geeft dr. M. A. van den Berg inzage in correspondentie tussen predikanten en ouderling Streefland in Waarder. Daaruit blijkt ook wel hoe moeilijk het voor sommige predikanten was in een bepaalde plaats, en hoe slecht ze het naar hun zin hadden. Dat gold met name ds. T. G. C. Rappard (1852-1932). Overigens ging het dan niet zozeer om de gemeente op zich als wel om de mogelijkheden van studie voor de kinderen. In Mijnsheerenland, waar hij na Waarder heentrok, verzuchtte hij „zoo het ’s Heeren wegen mochten wezen” uit te zien naar een gemeente van waaruit gemakkelijker de scholen waren te bereiken voor zijn studerende kinderen. Zijn volgende gemeente Bergambacht bood geen uitkomst omdat de tramverbinding met Gouda voorlopig niet doorging. Wat had hij graag naar het aan Kampen grenzende IJsselmuiden gegaan. Hij had er zelfs om gebeden. Ondanks de verschillende beroepen die op hem werden uitgebracht, was IJsselmuiden er niet bij. Toen zijn twee zoons inmiddels de deur uit waren en de een arts en een ander predikant was geworden, kreeg hij Maartensdijk als standplaats. Mooier kon het niet. Onder de rook van de academiestad Utrecht. Voor de opleiding van zijn zoons was het echter te laat. Gezien de wijze waarop Rappard dit alles vanuit de voorzienigheid Gods zag, zal hij hebben ingestemd met de woorden van de psalmist: „Heilig zijn o God Uw wegen, niemand spreek’ Uw hoogheid tegen.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer