„Kleine gemeente kan heel vitaal zijn”
Wie doet het licht uit? Een veelgehoorde uitspraak als het gaat over kerkelijke gemeenten die maar kleiner en kleiner worden. Niet te snel het licht uitdoen, adviseerde prof. dr. Stefan Paas onlangs in deze krant in iets andere woorden. De afgelopen tien jaar berichtte het RD tientallen malen over kerksluitingen. Wanneer moet het licht écht uit? En wie bepaalt dat?
Aan de Noordse Dorpsweg in het Zuid-Hollandse Noorden staat de kerk van de hervormde gemeente. De begraafplaats, eigendom van de kerkelijke gemeente, verbindt het kerkgebouw met het water erachter. Een deel van deze plas, het stuk dat grenst aan de pastorie iets verderop, is ook in het bezit van de hervormden.
In de consistorie zitten kerkrentmeester Cor van Rijn en scriba-diaken Rick Bos. Later komt ook ds. D. G. R. A. Beekman binnen. Ze zijn blij dat hun kleine gemeente eens voor het voetlicht wordt gebracht. Wat hen betreft mag er wel meer aandacht zijn voor kleine gemeenten in de kerk. Ds. Beekman: „Een kleine gemeente kan heel vitaal zijn, onze gemeente is daar een mooi voorbeeld van. Klein zijn betekent niet op sterven na dood zijn, hoewel dat vaak gedacht wordt.”
In de hervormde gemeente, die zich binnen de Protestantse Kerk in Nederland rekent tot de Gereformeerde Bond, kerken op zondagochtend zo’n 110 mensen. In de avonddienst komen er gemiddeld 60. Bos: „We zijn echt een streekgemeente, mensen komen uit Woerdense Verlaat, Nieuwkoop, en andere plaatsen uit de omgeving. Ze kiezen dus heel bewust voor deze kerk.”
Wat zou het dorp ervan merken als er geen kerk meer was in Noorden? Bos, lachend: „Minder auto’s die rond de kerk parkeren op zondag, minder klokgelui.” Dan serieus: „Afgelopen zomer hebben we een barbecue voor buurtbewoners georganiseerd. Daar kwamen heel veel mensen op af. De inhoud van de geldbus die we ter bestrijding van de onkosten hadden neergezet overtrof de kosten die we gemaakt hadden. Daaraan merk je dat de kerk en wat we doen gewaardeerd worden.”
Ook geven enkele leden die niet of nauwelijks in de kerk komen wél een vrijwillige bijdrage. Van Rijn: „Betrokken kerkleden geven substantieel. Hierdoor konden we in 2012, toen we een predikant gingen beroepen, onze begroting goed rondkrijgen. We hebben hier nog steeds een voltijdspredikant, al wordt ons dat vanuit de Protestantse Kerk steeds moeilijker gemaakt. In 2018 houdt de conversieaftrek namelijk op te bestaan, zeg maar een soort korting voor kleine gemeente. Dit betekent dat we volgend jaar ongeveer 3500 euro extra moeten opbrengen, naast alle jaarlijkse verhogingen.”
Kwetsbaar
Ds. Beekman: „Ik denk weleens: hoe minder christenen er in een dorp wonen, des te belangrijker wordt hun aanwezigheid. Je bent kwetsbaarder als je klein bent, en als er eens een gezin verhuist, voel je dat meteen. Omgekeerd merk je het ook als er een nieuw gezin bij de gemeente komt. Je hebt elkaar nodig en je bent aan elkaar gegeven. Dat gevoel heerst hier heel sterk.”
Hoe zouden de ambtsdragers kleine gemeenten die in zwaar weer verkeren willen bemoedigen? Ds. Beekman: „Ik zou willen zeggen, tegen welke gemeente dan ook: Je identiteit bestaat niet uit ledenaantallen of verwachtingen voor de toekomst, maar uit het deel uitmaken van het lichaam van Jezus Christus. Daarbij moeten we beseffen dat een kleine gemeente hier en nu waarde heeft, ongeacht de vraag of zij over vijftig jaar nog zal bestaan. Daarom ervaren we het hier als een zegen om een kleine gemeente te zijn, en niet als een noodlot. Maar het is wel belangrijk om blijvend te investeren in kleine gemeenten, juist ook als landelijke kerk.”
In Noorden wordt al samengewerkt met een naburige gemeente. De twee jeugdclubs die er zijn, worden georganiseerd in samenwerking met de gereformeerde kerk in Woerdense Verlaat. Bos: „Het jeugdwerk is voor een kleine gemeente een uitdaging. Op de zondagsschool zit er op dit moment een grote groep kinderen. De catechisatiegroepen zijn daarentegen weer een stuk kleiner. Misschien is het over een paar jaar wel precies andersom.” Van Rijn: „Natuurlijk trekt een grote groep sneller weer nieuwe jongeren aan. Maar wij zijn blij met wat hier is.”
Niet meer op elke postcode aanwezig
Niet langer zal op elke postcode een gemeente van de Protestantse Kerk in Nederland aanwezig zijn, als het plan ”Kerk 2025” doorgang vindt. Kleine gemeenten fuseren nu nog vaak met buurgemeenten, die vervolgens meer en meer een streekfunctie gaan vervullen. Bart van Noord is binnen de afdeling ondersteuning gemeenten in het Landelijk Dienstencentrum in Utrecht coördinator van het team dat zich met de wijzigingen vanwege Kerk 2025 bezighoudt. „Dat gemeenten kunnen worden opgeheven, is eigenlijk nieuw”, legt hij uit. „Natuurlijk zullen de leden van zo’n gemeente de mogelijkheid krijgen om naar een andere gemeente over te gaan, maar de aanwezigheid op alle postcodes gaat verdwijnen.”
Tegelijk ontstaan er in de Protestantse Kerk nieuwe initiatieven, pioniersplekken. „Ook houdt Kerk 2025 rekening met het ontstaan van huisgemeenten, bijvoorbeeld vanuit een bestaande gemeente.”
Een strakke richtlijn voor het opheffen van een gemeente is er niet in de kerk, want „een gemeente met 40 leden kan heel vitaal zijn en jarenlang financieel goed op peil blijven, terwijl een gemeente van 120 leden noodlijdend is en qua leden hard terugloopt.” Wel houden regionale commissies toezicht op de beheerzaken. Deze commissies beoordelen ook of er een nieuwe predikant beroepen kan worden en zo ja voor hoeveel fte.
Al hoeft een kleine gemeente niet per se in zwaar weer te verkeren, wel ziet Van Noord dat kleine gemeenten die met problemen kampen moeilijk contact leggen met andere gemeenten. Als ze bij het dienstencentrum aan de bel trekken, wijzen deskundigen ze op de mogelijkheid om samen met kerken in de buurt een langetermijnvisie te ontwikkelen rond bijvoorbeeld jeugdwerk of pastoraat. „We hebben in ons netwerk stimulators die hierbij kunnen helpen. Daarbij gaan we altijd uit van de eigenstandigheid van de gemeente.”
Verkeert een gemeente in financiële nood, dan kan zij een beroep doen op de solidariteitskas van de PKN. Een structurele uitkering krijgt ze hier niet uit, het gaat dan altijd om tijdelijke hulp.
protestantsekerk.nl/samenwerken
----
„Steun vaak immaterieel”
In de Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK) ontvangen kleine gemeenten die zichzelf niet langer kunnen bedruipen steun van de classis (regionale kerkvergadering) waartoe ze behoren. Deze steun is vaker immaterieel dan materieel, zegt ds. ds. H. J. Th. Velema, secretaris van het deputaatschap kerkorde en kerkrecht. „Ouderlingen uit een naburige gemeente springen bijvoorbeeld bij in het pastoraat en bij het preek lezen.”
Het besluit om een gemeente op te heffen, wordt vaak genomen als er een tekort aan het minimumaantal ambtsdragers dreigt. Een kerkenraad moet uit minstens drie personen bestaan en het aantal ouderlingen mag niet kleiner zijn dan het aantal diakenen.
De financiën kunnen ook een oorzaak van opheffing zijn. Zo kan ook een lege portemonnee het einde van een gemeente inluiden.
„In de hoop dat het tij zal keren”
Er is in de Gereformeerde Gemeenten geen regeling voor de ondersteuning van kleine gemeenten. Wel kan een gemeente in de ambtelijke dienst worden bijgestaan door een buurgemeente, aldus ds. W. Silfhout, emeritus predikant te Capelle aan den IJssel. „Ook zou een classis andere vormen van ondersteuning kunnen geven, maar daarvan zijn mij geen gevallen bekend.”
De predikant schreef onlangs in De Saambinder, het weekblad van de Gereformeerde Gemeenten, over kleine gemeenten. Hij reageerde eveneens op prof. Paas (zie ”Het licht nog niet uit”). „Niet alleen het aantal leden mag bepalend zijn voor de vraag of een gemeente nog langer zelfstandig kan blijven bestaan”, stelde hij daarin onder meer.
Net als in de CGK (zie ”Steun vaker immaterieel”) is ook in de Gereformeerde Gemeenten het aantal ambtdragers van belang voor het voorbestaan van een gemeente. „Als er geen ambtsdragers meer kunnen worden gekozen, is het soms mogelijk dat de gemeente nog voortbestaat met hulp van een naburige kerkenraad binnen de classis, in de hoop dat het tij zich zal keren.”
Wat de financiën betreft: voor het beroepen van een predikant „is het nodig dat men in staat is de predikant een zodanig honorarium te geven dat hij daarvan redelijkerwijs in de kosten van levensonderhoud kan voorzien.”