Evelina’s leven bestond uit slapen, shotten en tippelen
„Het leven is saai, boring! Vreselijk saai. Elke nacht de straat op, de Stille Veerkade, na één klant direct naar de dealer en alvast mijn eerste shot. Daarna nog vijf of zes klanten, dan weer langs de dealer en dan naar huis.”
Shotten, slapen en de volgende nacht weer werken. Zo ziet het leven van de 23-jarige Evelina er uit in de jaren tachtig.
Ze groeit met een broer en vijf zussen op in een hecht volksbuurtgezin in Den Haag. Op haar vijftiende komt Evelina voor het eerst in aanraking met drugs als ze op een familiefeestje een joint in handen krijgt gedrukt. „Heel even kijk ik besluiteloos naar het brandende geval, dan komt de gedachte: tjonge, dit is toch wel heel stoer, ik kan toch wel een paar trekjes nemen?”
Op feestjes en met vrienden rookt ze steeds vaker hasj en wiet. Als ze zeventien is, gebruikt ze regelmatig lsd, een zeer sterk tripmiddel. De jaren daarna volgen speed en heröine. Evelina zakt steeds verder weg in haar verslaving. Om de drugs te bekostigen, tippelt ze in Rotterdam. Na jaren vol ellende en vijf afkickpogingen belandt ze bij Tot Heil des Volks in Amsterdam. Daar slaagt ze erin om van de drugs af te blijven en komt ze tot de geloof in de Heere Jezus.
Het verhaal over haar drugsverslaving, die tien jaar duurde, en bevrijding daarvan beschrijft Evelina in ”Geen Grijs”.
Inmiddels bent u 57 jaar. Wat drijft u om na al die jaren uw levensverhaal op papier te zetten?
„In 1996 publiceerde mijn man Remko zijn ervaringen over zijn drugsverslaving. Ik overwoog toen om het ook te doen, maar had weinig tijd. Toen ik vijftig werd, dacht ik: Als ik er niet meer ben, wie vertelt dan mijn verhaal? Ik begon met schrijven. Uiteindelijk heb ik 4,5 jaar over het boek gedaan. Het was voor mij een soort therapie, een manier om alles te verwerken. Ook opvoeders, hulpverleners en jeugdwerkers kunnen hierdoor meer inzicht krijgen in het leven van een verslaafde.”
De titel van het boek heet ”Geen Grijs”. Kunt u die uitleggen?
„In de kliniek van Tot Heil des Volks kwam ik erachter dat ik zwanger was. Dat was een keerpunt in mijn leven. Ik moest kiezen. Abortus, de duisternis, mijn oude leven. Of God, de baby, een nieuw begin. Zwart of wit. Een grijze middenweg was er niet. Ik nam toen het radicale besluit om mijn kind te houden. Ik kwam tot geloof en vanaf die tijd kreeg mijn leven een wending ten goede. Drugs zorgen even voor een kick, maar daarna lijkt de wereld leeg, zinloos en grijs. God geeft mijn bestaan kleur.”
U raakte al jong verslaafd aan de drugs. Hoe kon het zo snel gaan?
„Ik vond een jointje roken spannend en stoer. In God en een hiernamaals geloofde ik niet. Ik wist niet waarom ik leefde, en besloot daarom mijn leven maar zo leuk mogelijk te maken. Na een paar weken blowen, kon ik er al niet meer mee stoppen. Het gaf me een prettig gevoel. Ik werd er een beetje soezerig van en dacht niet meer aan nare dingen, zoals huiswerk en zo.
Eerst gebruikte ik alleen in het weekend, maar later ook doordeweeks. Hasj, wiet en speed. Ik stopte met school en ging werken in een fotolaboratorium. Met heroïne kwam ik onwetend in aanraking. Daar wilde ik niet aan beginnen, omdat daar mensen dood aan gingen. In een club pakte een vriend op een avond op mijn aanwijzing een briefje van honderd dat iemand liet vallen. Daarin zat ”sket” verstopt. Ik snoof ervan, niet wetend dat het heroïne was.
Ik vond die sket zo lekker dat ik er niet meer mee wilde stoppen. Zelfs op mijn werk zette ik op de wc weleens een shot. Ik voelde me als ik sket gebruikte heel vrij, alsof ik alles aankon. Geleidelijk aan raakte ik verslaafd. De wereld zonder sket leek grijs en leeg. Ik voelde me dan onbehaaglijk, ziek en rillerig. Het enige wat ik wilde, was een nieuwe dosis. Daar deed ik alles voor.”
U ging er zelfs voor tippelen.
„Het verlangen naar sket werd steeds sterker. Om aan geld te komen, gaf een vriendin mij het advies om te gaan tippelen. Ik vond het afschuwelijk, maar ging toch met haar mee. Van het geld dat ik verdiende, kocht ik gelijk drugs om dat nare gevoel kwijt te raken.”
U deed in een paar jaar tijd vijf afkickpogingen, maar was niet echt gemotiveerd.
„Ik zat met alle vezels in mijn lijf vast aan mijn verslaving. Het liefst wilde ik dag en nacht stoned zijn. Mijn leven was leeg en doelloos. Waar moest ik het mee vullen? Ik wist het niet en wilde er ook niet over nadenken. Naar Tot Heil des Volks ging ik alleen omdat mijn moeder me een suède jasje had beloofd als ik daar drie maanden zou blijven. De week voordat ik me aanmeldde, zette ik nog flink de bloemetjes buiten. Dat geeft wel aan hoe weinig gemotiveerd ik was.”
Voelde u zich niet schuldig tegenover uw ouders? Zij stonden altijd voor u klaar en hadden veel verdriet van uw gedrag.
„Nee, niet echt. Daarvoor was ik te ver heen. Als je aan drugs verslaafd bent, sta je onder invloed van demonische machten. Zij schakelen je gewone manier van denken uit. Alles draait om ikke, ikke, ikke. Ik had nog wel bepaalde normen en waarden die ik hooghield. Een ander niet bewust pijn doen bijvoorbeeld. Toen ik mijn zusje wegstuurde dat bij mij aan de deur kwam, voelde ik me daar lang schuldig over.”
Uw zesde afkickpoging lukte wel. Hoe kwam dat?
„God heeft mijn moeder daarvoor gebruikt. Zij paaide mij met dat jasje, waardoor ik beloofde drie maanden bij Tot Heil des Volks in Amsterdam te blijven. Bij de andere afkickklinieken vertrok ik vaak al na een week. Bij binnenkomst loog ik dat ik geloofde in God. Ik had negatieve ervaringen opgedaan bij andere centra en dacht dit hier op deze manier te voorkomen. Om niet door de mand te vallen, ging ik elke avond naar de dagsluiting. Daar leerde ik veel over het christelijk geloof.
Bij Tot Heil des Volks was de sfeer anders dan in andere klinieken. Heel rustig en liefdevol. In andere centra heersten onderlinge strijd en onrust. Je moest op je qui-vive zijn. Hier werd uit de Bijbel gelezen en gezongen. Eerst werkte dat op mijn lachspieren: het prijzen van een God Die niet bestond. Maar langzaam begon Gods Woord iets in me te veranderen. God gebruikte mijn zwangerschap om me tot een keuze te dwingen.”
U schrijft over een „wonderbaarlijke Godservaring” in de kliniek.
„Ik voelde me hopeloos en verward, omdat ik een keuze moest maken voor of tegen abortus. Ik ben toen op mijn knieën voor mijn bed gaan zitten en vroeg: „God, als U bestaat, wilt U mij dit dan laten zien?” Direct daarna ervoer ik dat alle boosheid, bitterheid, haat en agressie in mijn hart plaatsmaakten voor licht, vrede, blijdschap en waarheid. Mijn twijfel verdween. Vanaf dat moment wist ik eindelijk waarom ik leefde.”
Het verhaal stopt als uw zoon Ruben 9 maanden is. Waarom daar?
„Ik koos ervoor om te stoppen op het moment dat mijn man en ik op een kruispunt stonden in ons leven. Zetten we ons volledig in voor Gods Koninkrijk of zoeken we een doorsnee betaalde baan? We kozen voor het eerste en zijn in 1993 een afkickcentrum in Den Haag gestart onder de naam In de vrijheid. In 1996 verhuisden we met het centrum naar Wemeldinge, in Zeeland, waar we nog zitten.”
Hoe kijkt u terug op uw leven?
„Door mijn drugsgebruik heb ik mijn opleiding niet afgemaakt. Mijn puberteit was een donkere periode. God heeft die achteraf ten goede gebruikt. Ik heb veel aan drugspreventie op scholen en in gevangenissen gedaan. Doordat ik zelf verslaafd ben geweest, weet ik heel goed waar ik het over heb.”
Heeft u nog contact met vrienden uit die tijd?
„Veel personen die in mijn boek voorkomen, leven niet meer. Ze zijn overleden aan een overdosis, zelfmoord of een ziekte. Sommigen lukte het om zich te ontworstelen aan hun drugsverslaving, maar hebben problemen met drank. Alleen de zwager die mij mijn eerste joint gaf, is christen geworden en clean.”
Wat wilt u de lezers van uw boek meegeven?
„God doet wonderen. Hoe diep je ook in de problemen zit, God kan je eruit helpen. Hij is de enige Die je hart kan aanraken, zodat je verandert en weet waarvoor je leeft. God heeft mij alles vergeven, dus kan Hij dat ook doen bij anderen. Ik hoop dat mensen door het lezen van mijn verhaal zicht krijgen op Gods grote genade. Tot Gods eer.”
„Ik kots van alle mannen en van mezelf”
„Ik blijf boos, want ik ben afgewezen. Het enige wat me nu nog een beetje moed geeft, is het geld dat in mijn tas zit. Ik besluit me aan te kleden, op te maken en sket te gaan kopen om dit waardeloze gevoel weg te spuiten. Snel pak ik mijn tas, want in mijn portemonnee zit nog vierhonderd gulden. Maar als ik mijn portemonnee openmaak, gaat er een schok door me heen: geen geeltjes, geen joetjes. Shit, shit en nog eens shit. Nu slaat mijn hart op hol. Ik ben niet alleen meer boos, maar raak ook in paniek. Ik krijg het warm en koud en zoek tegen beter weten in mijn hele tas door. Niks, nergens iets van het geld te bekennen. Wat ik wél tegenkom, is de doos met daarin de resterende 27 pillen Isonox. Een diepe kreun van paniek, wanhoop, boosheid, walging, zelfmedelijden en agressie naar Harm en de verkrachters, naar alles wat mij in zijn greep houdt. Ik wil niet meer leven. Ik wil beslist niet meer leven…
Mama komt mijn vegetarische eten brengen. Ik kijk naar mijn bord met eten en houd mijn pillen klaar. Deze grote, bittere pillen ga ik één voor één in een hap eten stoppen. Dood is de oplossing voor alles, denk ik. Ik zit vol haat en zelfmedelijden. Eeuwig slapen, uit deze hel op aarde ontsnappen, dat is alles wat ik wil. Ik denk niet meer aan mijn ouders of zussen. Alleen maar aan haat: ik haat alle mannen, ik kots van ze en van mezelf.”
Uit: ”Geen Grijs”, blz. 223, 224.
Boekgegevens
”Geen Grijs”, Evelina Jorritsma; uitg. Crystall Books , Wemeldinge, 2016; ISBN 978 90 8246 413 9; 458 blz.; € 22,50.