Bart Jan Spruyt: Achter elke verbetering gaat verslechtering schuil
Conservatisme is het pleidooi voor het behoud van dragende ideeën, waarden en deugden die in de drift tot verandering verloren dreigen te gaan. Het is dus tegendraads. Recalcitrant. Maar constructief.
Er moest bloed vloeien. Het moest een kooigevecht worden. Maar het werd een beschaafd avondje voor meer dan 200 leerlingen en studenten van de Guido en de Driestar. Op uitnodiging van studentenvereniging Semper Fidelis, krachtig ondersteund door de echte mannen van ”Zuven”, debatteerden Ewald Mackay en ik van de week in Gouda over de tijdgeest en christelijk conservatisme. Uitgangspunt was het bekende aforisme van de dichter J. C. Bloem: „Iedere verandering is een verslechtering, zelfs een verbetering.”
Zo’n stelling lijkt een boutade, een wat al te overdreven protest tegen een tijdgeest die verandering (Vernieuwing! Innovatie!) bij voorbaat heilig verklaart en tot een doel in zichzelf maakt. Maar Bloem heeft natuurlijk gewoon gelijk.
Ewald en ik werden vrienden in de vierde klas van het vwo op de Guido, en de absolute leeftijd van 17 jaar hebben we sindsdien behouden. We hadden eigenlijk een soort verkering: ook de weekenden brachten we gezamenlijk door. We lazen en lazen, vooral Russische schrijvers en heel veel theologie ook, we leerden Hebreeuws, en schreven al pijprokend verhalen die we in nachtelijke uren aan elkaar voorlazen. (En waarvan ik hoop dat ze nooit ergens zullen opduiken!) We hadden nauwelijks geld, bewoonden zolderkamers en hadden hooguit een paar honderd boeken. Nu zijn we rijker, hebben een huis en een baan, en een paar duizend boeken. Maar toch kan iets van heimwee mij soms bevangen wanneer ik aan die jaren terugdenk. Vooruitgang in de tijd is dat nog niet in het licht van de eeuwigheid.
”Efebe’s” waren we. Dat wil zeggen: jongens van een jaar of zeventien, naar de wereld arm, maar bezet met een brandende nieuwsgierigheid die ons onze eerste geestelijke en intellectuele schatten deed ontdekken. Harten vol ”eros”, in de oorspronkelijke betekenis van het woord: verlangen. En Eros was de zoon van Penia en Poros, van de fysieke armoede en de geestelijke rijkdom. Ik kon het dan ook niet laten om tegenover een volle zaal met jonge mensen –die Ewald en mij nu dagelijks tot onze roeping en opdracht oproepen– het gedicht ”De oproep” van Ida Gerhardt voor te lezen. (Graag roep ik hier in herinnering dat de bundel ”De zomen van het licht”, waarin dit gedicht staat, in ons examenjaar verscheen, en dat Cees de Niet, onze leraar klassieke talen, zijn lessen onderbrak om deze bundel met ons te lezen.) Het is het gedicht over de Sint-Maartensoptocht in Groningen, waar de dichteres in de stoet een jongen ontdekt, een havenjongen die haar „door zijn schoonheid vervaart”, met „de tweelingster van zijn ogen.” Hij is een efebe, een „jongen in de jaren tussen kind en man, in wie de belofte en de glans der jeugd nog ongeschonden zijn.”
Kortom, die leeftijd is de allermooiste, eind middelbare school, studietijd. Vrij van de ergste kinderachtigheden, zonder de verantwoordelijkheden die later komen, en met de „geestelijke maag van een dromedaris”, onverzadigbaar nieuwsgierig en van alles ontdekkend. In die intensiteit komt dit nooit meer terug. En dat is de verslechtering die achter alle vooruitgang schuil gaat.
Zo is het met veel meer dingen, en dat is de kern van het conservatisme. Natuurlijk is er op de wereld op heel veel terreinen verandering geboekt die verbetering mag heten. We leven niet meer onder het willekeurige bewind van koningen maar in een democratie. De tandarts gebruikt tegenwoordig verdoving. Internet biedt ons toegang tot bronnen die voorheen niet of heel moeilijk toegankelijk waren. Maar met en onder die veranderingen is er ook heel veel verloren gegaan.
Neem het onderwijs. Als ergens de aandrang tot verandering onuitroeibaar lijkt, is het hier wel. En natuurlijk is het goed dat we in sommige opzichten geen les meer geven zoals vroeger. Maar alle heden ten dage gepropageerde veranderingen vreten ook aan de kern van wat onderwijs is: het overdragen van kennis, vorming, door leraren die iets hebben geërfd, zich die erfenis eigen hebben gemaakt, en iets door te geven hebben, in een doorleefd verhaal.
Neem de democratie. Einde van alle tegenspraak. Maar niemand vraagt zich nog af onder welke voorwaarden een democratie gezond blijft en goed functioneert. In het verleden is daar wel over nagedacht. De verering van God, respect voor onze (voor)ouders, gehoorzaamheid aan de wetten, vrijheid als het recht om te doen wat we behoren te doen, gelijkheid die niet ontaardt in de ontkenning van alle hiërarchie, zeker niet in de relatie tussen ouders en kinderen, leraren en leerlingen. Deze voorwaarden definieerden klassieke historici en filosofen, en hun gedachten vonden een bedding in de christelijke traditie. Maar niemand heeft het daar tegenwoordig nog over.
Achter elke verbetering gaat dus verslechtering schuil. Omdat de veranderingsdrift vaak zo radicaal is dat fundamentele, dragende ideeën worden vergeten. We zijn veel kwijt geraakt. En we missen het niet eens meer. Dat is waar conservatieven graag aan herinneren, tegen de tijdgeest in. Dat maakt ze vaak wat tegendraads, wat recalcitrant. Maar alle kritiek is constructief, omdat de vergeten ideeën onmisbaar zijn, voor goed onderwijs, voor een goed functionerende democratie.
Er wilde van de week maar geen spleet van afstand komen tussen de opvattingen van Ewald MacKay en die van mij. Toen de woorden ”constructieve recalcitrantie” in tijden van verandering en meegaandheid vielen, keek ik even opzij. En ik meende mijn oude vriend instemmend te horen grommen.
Lees hier eerdere columns van Bart Jan Spruyt.