Cultuur & boeken

Een Joodse kinderverzorgster in het verzet

Een jonge kinderverzorgster met een grote tas. Ongehinderd laten de Duitse bewakers haar gaan. In de tas ligt een baby, stilgehouden met een slaaptablet. Het is een van de jonge Joden die Betty Oudkerk wegsmokkelt uit de crèche waar ze wachten op transport naar de vernietiging.

L. Vogelaar

30 November 2016 14:06Gewijzigd op 16 November 2020 09:03Leestijd 3 minuten
Groepsfoto van kinderen uit de crèche aan de Plantage Middenlaan, circa 1942. Collectie Joods Historisch Museum
Groepsfoto van kinderen uit de crèche aan de Plantage Middenlaan, circa 1942. Collectie Joods Historisch Museum

Betty, nu mevrouw Goudsmit, heeft op haar oude dag alsnog haar leven laten beschrijven. Inmiddels is ze 92.

Ze maakte de Jodenvervolging mee in Amsterdam. De dood van WA’er Hendrik Koot was daar aanleiding tot Duitse maatregelen, waarna de Februaristaking uitbrak. Het was uitgerekend de weduwe van Koot die de winkel van Betty’s familie overnam. Inpikte. Omdat ze Joods waren.

De Joden werden in de Hollandsche Schouwburg samengedreven, in afwachting van de treinrit naar Westerbork, als tussenstation tijdens het transport naar een Duits concentratiekamp. Kinderen kregen onderdak in de crèche tegenover de schouwburg. En daar werkte Betty, en werd ze babysmokkelaar. „Ik was niet verlegen, ik lachte tegen iedereen.”

De leidsters mochten met de kinderen naar een zandvlakte wandelen. Als ze terugkwamen, was de groep altijd iets kleiner. Anderen verdwenen over de schutting, naar de achtertuin van de Hervormde Kweekschool naast de crèche.

Betty Oudkerk dook onder, werd opgepakt en door een leugentje –ze zou met een niet-Jood getrouwd zijn– weer vrijgelaten. Het ging van onderduikadres naar onderduikadres, als opgejaagd wild. Maar ze overleefde. Haar moeder, oma en twee broers niet.

Na de Bevrijding was de oorlog niet voorbij. De gebeurtenissen bleven in Oudkerks hoofd rondspoken; ze werd er darmpatiënte van. Stop met opkroppen, zei de specialist. En: „Gooien!” En Betty gooide: servies, of een hele fles chocolademelk tegen een pas gewitte muur. „Die is mesjokke”, was alles wat haar echtgenoot wist uit te brengen.

En die oorlog ging maar door. Nooit zal mevrouw Goudsmit onder een douche gaan staan. Nooit zal ze met de trein reizen. Er is te veel gebeurd. Wat ze wel deed: noodrantsoenen aanleggen. De kelder stond altijd vol, vooral met producten die lang houdbaar waren. Uit overlevingsdrang. En het grote zeilschip dat het gezin had, had altijd een negatieve bijsmaak: „Hier kunnen we mee naar Engeland vluchten.”

Moeilijk was het soms, is het soms nog: „Mijn oorlogssyndroom uit zich in een angst dat het weer mis zal gaan. Daarom hecht ik me niet aan kleine kinderen, en ook niet aan mijn kleinkinderen. Ik heb het gevoel dat ik ze toch niet allemaal kan beschermen.”

Want ze heeft dan wel kinderen kunnen redden, maar zo veel anderen niet. Natuurlijk was ze daar niet schuldig aan. „Maar evengoed had ik het gevoel dat ik nog veel meer had moeten doen.”

En zo spreekt ze op haar oude dag over „een verlammende angst, ik droom er zelfs van.” En meer dan angst: „Ik heb veel woede en ben heel haatdragend.”

Het is allemaal op z’n Amsterdams opgeschreven; recht voor zijn raap. Tot en met een conclusie die niet zo logisch overkomt; er gaat een wereld achter schuil: „Ja, zo is het leven, lieverd (de lieverd is de interviewster, LV); je krijgt het niet cadeau, maar achteraf ben ik toch wel heel dankbaar voor wat ik zo heb meegemaakt.”


Boekgegevens

”Betty. Een Joodse kinderverzorgster in verzet”, Esther Göbel en Henk Meulenbeld; uitg. Gibbon Uitgeefagentschap, Amsterdam, 2016; ISBN 978 94 9136 371 9; 320 blz.; € 19,90.

Vond je dit artikel nuttig?

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer