Op de weg van het gebed wemelt het van de hindernissen
Voor ieder christenmens is bidden even onmisbaar als ademhalen. Maar even mechanisch en moeiteloos verloopt bidden niet.
Op de weg van het gebed wemelt het van de hindernissen. Een van die obstakels is het gevoel dat je gebed niet verder reikt dan het plafond. Ik zal nooit vergeten wat een broeder iemand toevoegde die daarover klaagde. Hij zei: „Bedenk maar dat de Heere niet alleen boven in de hemel woont, maar ook beneden op de aarde, ook onder de zoldering.”
Een goede raad! Maar meer ook niet. Want bedenken lukt nog wel. Maar echt beseffen dat God tegenwoordig is als je bidt? Dat is een geschenk. Over dit geschenk gaat het in het onlangs verschenen boek van prof. dr. F. G. Immink, emeritus hoogleraar praktische theologie aan de Protestantse Theologische Universiteit.
Het boek, met de titel ”Bidden in het besef van Gods tegenwoordigheid”, is niet zijn eersteling. De afgelopen jaren verschenen er diverse gedegen studies van zijn hand, waarnaar hij herhaaldelijk terugverwijst. De titel van zijn jongste pennenvrucht is raak gekozen. Want het gaat in dit boek over de twee polen van het gebed: God, Die erbij is, en de bidder, die dit beseft. Het een zowel als het ander is allerminst vanzelfsprekend.
Betogende toon
Prof. Immink doordenkt de zaken grondig. Hij verloochent zijn godsdienstfilosofische achtergrond niet. Dit boek voegt zich dan ook niet in de reeks populair-stichtelijke publicaties over het gebed. Hoe stichtend vele pagina’s ook zijn, de toon is veeleer betogend en hier en daar apologetisch. De schrijver heeft het zichzelf dus niet gemakkelijk gemaakt. Ook de literatuurverwijzingen getuigen ervan. Auteurs als Calvijn, Gunning, Guardini en Miskotte valt hij bij, terwijl hij kritisch in gesprek gaat met auteurs als de filosofen Feuerbach en Schleiermacher.
Het eerste deel van het boek is inleidend van karakter en onderstreept dat de biddende aanspraak tot God berust op het genadige feit dat we door God aangesproken wórden. Meteen attendeert prof. Immink erop dat dit in onze seculiere tijd voor velen een probleem geworden is. Deel 2 biedt een rijkdom aan Bijbelse verkenningen. Deel 3 en 4 vormen het hart van het boek, omdat daarin het eigenlijke thema wordt uitgewerkt: het besef van Gods tegenwoordigheid en de aard daarvan.
De kern waar het voortdurend om draait, is de tweepoligheid die bidden kenmerkt. Het gebed is immers, zoals bijvoorbeeld Augustinus, Calvijn en Teellinck al formuleerden, een samenspraak. Geen monoloog, maar een dialoog van hart tot hart tussen bidder en Aanbedene. Maar dat zich dit werkelijk voltrekt, heeft geen sterveling in de hand.
In onze seculiere cultuur betwijfelen en ontkennen velen ronduit dat bidden zin heeft. Nu God Zelf voor velen fictie werd, kan het vraaggebed volgens hen op zijn hoogst een vorm van wishful thinking zijn: een louter product van de eigen geest, geen realiteit.
In deze seculiere, godloze cultuur participeren ook meelevende christenen. En ik zou de laatste zijn om me te verbeelden voor dit klimaat immuun te zijn. De tijdgeest kan ook het christenhart geducht bestoken. Wie deze aanvechting niet vreemd is, zal de lectuur van prof. Imminks geschrift als extra spannend ervaren.
Twijfel
In zijn Bijbelse verkenningen toont de schrijver aan dat veel van onze eigentijdse moeiten met het gebed helemaal niet zo nieuw zijn. Zeker, men treft in het Oude Testament gebeden aan die de twijfel radicaal te boven lijken. Het zijn liederen van lof en dank, waarin de ontwijfelbare trouw van God uitbundig opklinkt. Maar er is ook de klaagzang, de schreeuw uit de engte, de roep in vertwijfeling, het ”waarom” onder Gods verberging.
Niettemin is er telkens weer dat diepe besef dat bidden niet in het luchtledige geschiedt en dat het gebed –zelfs wanneer de Heere zwijgt en Zich als doof houdt– niet aan dovemansoren is gericht. Ook als de verhoring zwaar verzondigd ligt, dan nog is er dat pleidooi op Gods erbarmen.
Het geheim ervan ligt in de Naam waarin God Zich vanouds te kennen gaf en waarmee Hij Zijn verbond bezegelde: Heere, Ik zal (er) zijn. De onder ede toegezegde band verwekt vertrouwen en vertrouwelijkheid. Maar ook boetvaardigheid. Het besef dat zonde een vergrijp is tegen déze God van naam, verdiept het schuldbesef.
Toch is het diezelfde Naam Die vrijmoedigheid schenkt om aan Zijn barmhartigheid te appelleren. Hij is een God Die toornt en tuchtigt, maar in Zijn toorn aan Zijn ontferming denkt. De bidder denkt aan beide: in vrees en ootmoed aan Gods toorn, maar in hoop en in vrijmoedigheid aan Zijn genade. God is immers niet ongenaakbaar. Hij is ongedacht en onverdiend toegankelijk. Krachtens deze geopenbaarde Naam welt ook midden in de klacht van godsgemis de lof op Gods ervaren goedheid op. Openbaring schept ervaring!
Olijvenhof
Via de voorbede van Mozes en vooral van de Knecht des Heeren trekt prof. Immink de lijnen door naar het Nieuwe Testament. Rijke passages wijdt hij aan Hem Die als geen ander heeft gebeden en Die ook ons leert bidden tot Zijn Vader. Hoe intens heeft Christus gebeden, nachtenlang. In het bijzonder in die langste nacht van Olijvenhof en Schedelplaats! Hij bad niet louter voor Zichzelf. Zelfs een Petrus die ontrouw bleek, vergat Hij niet. Is er voor een mens die zich juist in zijn gebeden zo trouweloos en biddeloos kan voelen rijker troost voorhanden dan de verzekering: „Ik heb voor u gebeden”? Paulus vermeldt als climax: „Die ook voor ons bidt.” De apostel weet niet alleen van de voorbede die Christus in de hemel volvoert. Hij weet ook van de „plaatsbekleding in het innerlijk”, wanneer de Heilige Geest ons zuchten overneemt.
In het derde deel gaat het over de centrale thematiek van de studie: het besef van Gods tegenwoordigheid. De grondthese is enerzijds dat de betrekking tussen God en mens berust op Gods verkiezing, dus eenzijdig van Hem uitgaat. Maar anderzijds: dat deze relatie werkelijk gemeenschap sticht, dus wederkerigheid behelst. Dit laatste brengt het besef van Gods tegenwoordigheid teweeg, een besef dat berust op de innerlijke werking van de Heilige Geest, Calvijns befaamde ”testimonium internum”.
In het kielzog van de reformator geeft prof. Immink het gebed een cruciale plaats. Het geloof voltrekt zich biddenderwijs. Door onze gebeden zoeken we in Christus wat in Hem te vinden is. Het gebed is voor Calvijn niets minder dan toe-eigening van wat Christus heeft verworven. In het gebed graven we de schatten uit die ons door het Evangelie zijn aangewezen.
Geen inbeelding
Prof. Immink wijst er terecht op dat zulk bidden intensief van aard is. Het gaat gepaard met emotie, maar ook met bezonnenheid. Met zowel gevoelens als gedachten. In het gebed roepen we God aan, in het besef van Gods presentie. Maar wat is dat voor een soort besef? In ieder geval besef van realiteit, geen inbeelding.
Toch is het geen besef dat op zintuiglijke waarneming of op rationeel inzicht berust. Het is eerder een genadig geschonken bewustzijn dat door de Heilige Geest in het hart wordt gewerkt. Zo zien wij dingen die niet te zien zijn en worden wij door Gods overvloedige lieflijkheid met wederliefde vervuld, in Calvijns woorden. Het is een gewaarwording die mystiek mag heten.
In het gebed ervaren we –als God het geeft– dat het gesloten wereldbeeld van de moderniteit een kolossale reductie behelst. Dat er behalve de begripsmatige en tastbare wereld een werkelijkheid is die hemel heet. Dat die hemel als Gods werkelijkheid door de Geest ervaarbaar en nabij is. Op de afstand van een zucht! Tijdens het bidden vindt ontmoeting plaats met God, in schuldbesef en ootmoed, in vertrouwen en verwondering.
In het gebed spreekt de mens. Spreekt God ook? Ja. Hij hoort en antwoordt. En dat antwoord is niet de echo van onze eigen stem. Het is God Die spreekt. Hij doet dat op diverse manieren. Hij antwoordt in daden van bevrijding en genezing, maar bij uitstek in het diepste Woord dat Hij in Christus sprak. Dat in het Schriftgeworden Woord ons hart bereikt. Zou een bidder die het oor leent aan de Bijbel de stem van God daar niet vernemen? Stellig wel.
Maar kan hij zich ook een voorstelling van Hem maken? De aanblik van Gods aangezicht verduurt geen mens. Wij roepen Hem aan, maar krijgen Hem niet zintuiglijk in het oog. Toch worden we Hem gewaar.
Treffend vind ik dat prof. Immink deze gewaarwording in drievoud invult, trinitarisch. We zien Hem in Zijn aard, in Zijn eigenschappen, zoals Hij zich als de Drie-enige heeft geopenbaard. We ontwaren Hem ten eerste als Schepper en Onderhouder, als de Vader Die wij vrezen en bij Wie wij schuilen. Die, ondanks geruchten van het tegendeel, er in Zijn voorzienigheid voor instaat dat de (scheppings)werken van Zijn handen niet in duigen vallen.
We zien Hem ten tweede als de Zoon, Die zonde, ziekte en dood doorleed en overwon. Bij Wie we vergeving en vernieuwing vinden. Wordt Hij ons in het kruisevangelie niet voor ogen geschilderd? Wie bidt in Jezus’ Naam en met Hem voor ogen, verkrijgt permissie om –schuldig als hij is– een beroep te doen op Jezus’ verzoenende offer. Calvijn noemt dit de sleutel waardoor de deur geopend wordt.
We worden God ten derde gewaar als de Heilige Geest, Die de zonde blootlegt, maar Die ook met onze geest getuigt dat we kinderen van God zijn. Die onze trage geest te hulp komt en onze schamele gebeden zuivert en opwaarts voert.
Prof. Imminks boek heeft veel te bieden, veel meer dan wat hier te berde is gebracht. De kern ervan is dat we mogen weten dat God in ons gebed vlakbij is, juist als wij zelf van verre staan. Omwille van Hem Die voor overtreders heeft gebeden en Die altijd leeft om te bidden voor hen die door Hem tot God gaan.
Boekgegevens
”Bidden in het besef van Gods tegenwoordigheid”, Gerrit Immink; uitg. Boekencentrum, Zoetermeer, 2016; ISBN 978 90 239 7112 2; 224 blz.; € 19,90.