Door de bomen Bosch zien
”Jheronimus. Visioenen van een genie” –de Bossche tentoonstelling rond het 500e sterfjaar van Jeroen Bosch– is volgeboekt. Naar Den Bosch toe, dat gaat niet meer.
Maar ook voor thuisblijvers valt er rondom de schilder nog genoeg te zien en te lezen: 2016 heeft een woud aan nieuwe publicaties opgeleverd. Zien we tussen al die bomen Bosch nog wel?
Wie Bosch zegt, zegt raadsel. Wie was deze ”Joentje van Aken”, zoals hij waarschijnlijk als jongetje genoemd werd? De feiten zijn in een paar pennenstreken getekend: geboren omstreeks 1450 in Den Bosch, in een schildersfamilie waarvan de voorouders uit Aken kwamen. Het vak zal hij geleerd hebben in het atelier van zijn vader. Getrouwd met een rijke vrouw, wat misschien verklaart dat hij lid kon worden van de Broederschap van Onze-Lieve-Vrouw. Hij behoorde zelfs tot „de kleinere kring van gezworen broeders”, schrijft kunsthistoricus Nils Büttner, die „op straffe van een boete verplicht waren om de zondagsdiensten en de vespers op dinsdag en woensdag bij te wonen.” Tel daarbij nog een handvol andere verplichtingen op en je hebt de structuur van Jeroens middeleeuwse –en blijkbaar strenggelovige– leven aardig in kaart.
Maar daar begint dan ook het raadsel: Wat vonden die vrome broeders van zo’n fantasierijke „scilder ofte maelder”, die ook wel „duvelmakere” genoemd werd, in hun midden? Over hemzelf weten we vrijwel niets, maar hij heeft ons wel een mysterie nagelaten: zo’n twintig schilderijen en negentien prenten waarop het wemelt van de vreemde bedenksels, hemelse en helse visioenen en perverse voorstellingen. „Zelden heeft een onzichtbaar geworden man zoveel zichtbaars achtergelaten”, schrijft auteur Cees Nooteboom.
Niet te begrijpen
Diezelfde Nooteboom is enthousiast over Büttners boek: „Ik heb veel van dit boek geleerd.” En dat is niet onterecht. Als je bijna niets weet over Bosch, maar ook als je wél enige bagage hebt, is Büttners boek een heel prettige, goed leesbare introductie. De vragen en raadsels rondom de schilder maakt hij niet te ingewikkeld. Büttner plaatst Bosch tegen de achtergrond van zijn tijd en cultuur, in de hoop dat met het inkleuren van de context de contouren van de figuur zelf wat duidelijker zullen worden. Eén juiste interpretatie van Bosch’ schilderijen bestaat niet, vindt hij. Hij is bezorgd dat het brede publiek aan het almaar groeiende aantal interpretaties uiteindelijk de indruk zal overhouden dat zijn schilderijen principieel niet te begrijpen zijn.
Dat laatste is niet ondenkbaar. Maar evengoed is het feit dat er wat te interpreteren, te raden overblijft, een onweerstaanbare trekpleister. Dat laat de wegens populariteit volgeboekte tentoonstelling zien, maar ook de vele publicaties. Of Jeroen Bosch nou gewoon te veel aan padden likte, alchemist was, lid van een geheime sekte, een ketter in een degelijk katholiek jasje, een moralist of een psychisch gestoorde, houdt nu al 500 jaar zo veel mensen bezig dat journalist Henk Boom een fors boek kon schrijven dat wemelt van de meningen, intriges en publicaties „waarin kunsthistorici, romanciers, theologen, filologen en filosofen over elkaar heen rollen” in hun verklaringen van het werk van de mythische Jheronimus Bosch, en die elkaar in de voetnoten van hun lijvige studies te lijf gaan. Jeroen zou een prachtige prent van dit gezelschap gemaakt hebben.
Thomas a Kempis
Wie zulke wemelingen interessant vindt, neme de tijd voor ”De bezeten visionair” – met het risico zelf een bezetene te worden. Je kunt het ook bij een paar bijzonder boeiende hoofdstukken houden, zoals dat waarin Boom levendig verslag doet van een congres met zo’n dertig Boschprofeten en -profetessen. Waarop heeft Bosch zich nou precies gebaseerd? Is het de Bijbel? De volkscultuur, spreekwoorden, Plato? Een vrouw weet het antwoord: De ”Imitatione Christi” van Thomas a Kempis is de sleutel tot het werk van Bosch. „Ik heb het vier keer gelezen en nu weet ik het zeker.” Een andere dame is ervan overtuigd dat hij een alchemist was: „Ik heb zelf eens een lsd-trip genomen en dan zie je alles anders.”
Boom is er goed in om zulke anekdotes droog en humoristisch te brengen. In een ander hoofdstuk legt Boom negen op het congres aanwezige specialisten negen dezelfde vragen voor, zoals: „Was Bosch nu een provinciale schilder en een gelovig mens, of was hij een filosoof met kritiek op kerk en maatschappij, zoals zijn tijdgenoot Erasmus?” Negen heel diverse antwoorden volgen, op elke vraag.
Zowel Büttner als Boom heeft een katern met (gekleurde) afbeeldingen in het boek opgenomen. Maar wie wil volgen wat er over deze beelden betoogd wordt, heeft wel een loep nodig. Voor werk van Bosch is de bladspiegel simpelweg te klein.
Filips II
Maar daar hebben we een ander prachtig (lijvig) boekwerk voor: de nieuwe complete inleiding tot het werk van Jheronimus Bosch door Gary Schwartz, waarin het complete oeuvre van Bosch (voor zover we weten, want door onderzoek vallen er nog steeds werken af) is afgebeeld. Je kunt je vergapen aan paginagrote afbeeldingen, met daarnaast nog uitgelichte details. Na het doolhof van Boom is dit verkwikkend bladeren: weinig tekst, maar wel op bijna elke pagina een nieuw thema dat helder uit de doeken wordt gedaan. Dat bovendien vaak ondersteund wordt door middeleeuwse citaten van bijvoorbeeld Fra José de Sigüenza, abt en bibliothecaris van het Escorial, het kloosterachtige kasteel waar de „mystiek aangelegde” koning Filips II van Spanje zijn privéverzameling van schilderijen had, waaronder veel werk van Bosch. Fra José de Sigüenza schreef commentaren bij deze werken, wat een heel aardige indruk geeft van hoe de schilderijen van Bosch inwerkten op zijn tijdgenoten, in elk geval op het gemoed van de vrome Filips.
Net als Büttner gelooft Schwartz niet in één goede interpretatie. In veel gevallen zou hij alle interpretatie zelfs willen laten voor wat die is. We moeten gewoon niet overal betekenis aan hechten. Een kalmerende zin voor wie interpretatieoverspannen dreigt te worden. En het gevoel heeft zelf ook nog een mening te moeten hebben. Kijk en geniet vooral, is Schwartz’ impliciete boodschap, hoewel hij tegelijkertijd benadrukt dat Bosch het kwaad niet voor niets zo uitbundig neerzette: juist door het bizarre, verontrustende karakter ervan zou het beter blijven hangen bij zijn medemiddeleeuwers, en hen weerhouden van zonden. Maar dat was toen. Zonden, daar hebben 21e-eeuwers immers geen last meer van…
Tuin de lusten
Ook fictieschrijvers hebben zich aan Bosch gewaagd. Matthias Roozemond heeft zijn roman ”De duivelskunstenaar” opgebouwd rondom de ”Tuin der lusten”, een beroemd drieluik van Bosch waarover de meningen misschien nog wel het meest verdeeld zijn. De buitenluiken laten –in gesloten toestand– de schepping van het firmament zien, het linkerbinnenluik het paradijs met de schepping van Adam en Eva en van de dieren (met zichtbaar genoegen heeft Bosch een olifant en een giraffe geschilderd).
Het rechterbinnenluik toont de hel. Maar het grote middenpaneel… dat is het raadsel. Er is –om het kuis samen te vatten– veel vruchtbaarheid te zien. Veel fallische vormen, veel genot en vermaak. Maar heeft Bosch nu willen tonen dat dit het heerlijke plaatje zou zijn geweest als er geen zondeval was geweest, óf heeft hij willen waarschuwen dat dit de uitleving is van wat mensen graag willen… maar wat hen op het volgende paneel in de hel zal doen belanden?
Rozemond heeft er via deze roman, die de sfeer van de middeleeuwen goed weergeeft, een interessante visie op gegeven. Daarvoor heeft hij wel wat verhaalelementen moeten verzinnen: een verblijf van Bosch in Venetië, zijn gelouterde terugkeer daaruit, een jeugdliefde die onbereikbaar is geworden. De rol die de ”Tuin der lusten” in dit alles speelt is knap gevonden, en de innerlijke gespletenheid van Bosch’ persoonlijkheid best aannemelijk. Maar het blijven wel vondsten, en verhalen die in je gedachten blijft zitten bij het kijken naar het werk van Bosch, of je dat nu wilt of niet.
Raadsel vergroten
De conclusie na vier titels: te veel boeken kunnen, net als te enthousiaste rondleiders in musea, ook stofwolken worden die het zuivere zicht en het kijkplezier belemmeren.
Maar dan komt er een laatste juweeltje binnen: het boek ”Een duister voorgevoel” van schrijver Cees Nooteboom, die reizen maakte naar zeven schilderijen van Jheronimus in diverse landen. Waarover hij in dit boek simpelweg heel mooi en schilderachtig begint te vertellen. Want de werken van Bosch verklaren, het raadsel oplossen, daar gelooft hij niet in. „Het beste is het raadsel te vergroten”, citeert hij Harry Mulisch.
En dat doet Nooteboom dan ook, door zichzelf erbij te betrekken, en het raadsel van zijn eigen herinnering. Kijkt hij nu anders naar de ”Hooiwagen” dan 61 jaar geleden? En als dat zo is: hoe kijken zijn tijdgenoten dan? En hoe keek Jheronimus zelf naar zijn schilderijen toen ze net af waren? In Nootebooms boek wordt een hoop stof afgeschud: de gedachte bijvoorbeeld dat je, om Bosch écht te snappen, de middeleeuwse denktrant beter zou moeten inleven, of dat je de symboliek, de beeldtaal van die tijd door en door moet kennen om Bosch’ boodschap te vatten.
Nooteboom laat ons meekijken met zijn eigen, nu 82-jarige ogen. Wat zien we, als we kijken? Dat is voor iedereen anders. Wat ons raakt in schilderijen –en in romans et cetera– is doorgaans niet de juiste interpretatie of de juiste voorkennis, het is vaak iets wat een aansluitingspunt vindt in persoonlijke oerdieptes en associaties. Hoe dat kan werken laat Nooteboom zien in een indrukwekkend postscriptum, waarin hij beschrijft hoe een foto die we allemaal kennen, die van de Turkse politieman met een verdronken Syrisch vluchtelingetje aan de kust van de Egeïsche Zee, voor hem samenviel met een schilderij in een boek dat net openlag op zijn werktafel: ”De heilige Christoffel met het Christuskind”. Het zit ’m in diezelfde lichaamshouding van Christoffel en de politieman: alsof het kind, het Kind, te zwaar is. Dan heb je iets om over te mediteren.
Werkelijkheid
Hoe kijken christenen naar Bosch? De mens is de mens een raadsel. Maar ook: de mens is zichzelf een raadsel. Hij ziet niet altijd wat hij ziet. Christenen kunnen niet eenvoudig van Bosch genieten in de zin van „het kwaad als schilderkunstig feest”, zoals een recensent schreef. Daarvoor zijn hemel en hel te veel werkelijkheid. Ze moeten net als Nooteboom hun eigen blik gebruiken – of afwenden. Niet alles hoeft opgehelderd te worden. Als we maar weten wat we zien als we het Christuskind zien.
Boekgegevens
”Jeroen Bosch. De schilder van visioenen en nachtmerries”, Nils Büttner; uitg. Meulenhoff, Amsterdam, 2016; ISBN 978 94 023 0665 1; 160 blz.; € 17,99;
”De bezeten visionair. Vijfhonderd jaar controverse over Jheronimus Bosch”, Henk Boom; uitg. Athenaeum, Amsterdam, 2016; ISBN 978 90 253 0107 1; 296 blz.; € 22,50;
”De duivelskunstenaar. Een genie, de liefde en een meesterwerk”, Matthias Rozemond; uitg. Luitingh-Sijthoff, Amsterdam, 2016; ISBN 978 90 245 7093 5; 288 blz.; €19,99;
”Jheronimus. De wegen naar hemel en hel”, Gary Schwartz; uitg. Fontaine, Hilversum, 2016; ISBN 978 90 5956 638 5; 256 blz.; € 49,95;
”Een duister voorgevoel. Reizen naar Jheronimus Bosch”, Cees Nooteboom; uitg. De Bezige Bij, Amsterdam, 2016; ISBN 978 90 234 9793 6; 80 blz.; € 29,80.