Vermeng godsdienst niet met commercie
Het gaat bij de geschiedenis van de tempelreiniging wel degelijk ook om onheilige vermenging van godsdienst en commercie, reageert Laurens van der Tang op kand. D. Baarssen (RD 3-11).
In mijn column (RD 29-10) stelde ik de vraag of we niet eens kritisch na moeten denken over allerlei reformatorische uitjes en evenementen. Daarbij vroeg ik mij af of er in sommige gevallen geen sprake is van onheilige vermenging van geld, godsdienst, gezelligheid en goede doelen en verwees hierbij naar de tempelreiniging door de Heere Jezus.
Ik ben kand. Baarssen erkentelijk voor zijn reactie, en ook voor de toon ervan. Het is goed dat hij vooral ingaat op de vraag wat de betekenis is van de geschiedenis van de tempelreiniging, want dat raakt de kern van de zaak. Tegelijk ben ik van mening dat hij de betekenis van deze geschiedenis te zeer beperkt. Ik ben ervan overtuigd dat deze ingrijpende daad van de Zoon des mensen een diepe en verstrekkende betekenis heeft, ook voor onze tijd.
Het gaat bij de tempelreiniging ten diepste om alle onheilige vermenging van godsdienst en commercie. Ik vind steun voor deze gedachte voor bij goede Bijbelverklaarders. In mijn column verwees ik naar Matthew Henry. Ook iemand als Arthur W. Pink –altijd een heldere exegeet– benoemt in Zijn verklaring van Johannes naar aanleiding van deze geschiedenis diverse misstanden, zoals het organiseren van verkopingen in kerken, en zegt: „De Heere tolereert geen onheilige vermenging van wereldse zaken met geestelijke.”
De geschiedenis van de tempelreiniging bevat daarbij tal van opmerkenswaardige bijzonderheden. Want wat maakt dat de Heere Jezus –Die immers gezegd had: „Leert van Mij dat ik zachtmoedig ben”– zozeer toornde over deze ontheiliging van de tempel? Waarom werden niet alleen de verkopers maar ook de kopers uitgedreven? Waarom plaatst Johannes deze geschiedenis aan het begin van de omwandeling van Jezus op aarde, terwijl de andere evangelisten die aan het einde plaatsen? Hebben de verklaarders gelijk die daarom spreken over twee verschillende geschiedenissen? Wat heeft het in dit verband te zeggen dat in Johannes op meer neutrale wijze gesproken wordt over „een huis van koophandel”, terwijl de andere evangelisten spreken over een „kuil der moordenaars”?
Ik meen dat het stellen en beantwoorden van vragen als deze moet leiden tot de conclusie dat alle aspecten van deze geschiedenis veelzeggend, relevant en actueel zijn. En wanneer het enige resultaat van mijn column zou zijn dat over de betekenis hiervan een bezinning op gang komt in onze gezindte, dan zou ik mij rijk beloond weten. Dit geldt ook ons persoonlijke leven. Niemand kan deze geschiedenis lezen zonder schuldig gesteld te worden. Hoeveel onheilige vermenging is er niet in onze harten, zelfs na ontvangen genade.
Maar wanneer is er nu precies sprake is van onheilige vermenging? Dat is geen eenvoudige vraag, maar mijns inziens is dit het geval wanneer aan commerciële activiteiten godsdienstige elementen worden toegevoegd om de aantrekkelijkheid te vergroten. Of wanneer godsdienstige verrichtingen plaatsvinden in een setting waar commercie, amusement en godsdienst door elkaar heen lopen, zodanig dat gepaste eerbied gemist wordt. Of wanneer activiteiten zodanig worden vormgegeven dat er sprake is van een soort ”win-win” waarbij wereld en godsdienst beide hun deel krijgen, en waarbij dus God en de mammon gediend worden.
Het is verleidelijk om dit te onderbouwen met concrete voorbeelden. Dat leidt echter vrijwel onvermijdelijk tot discussies over specifieke gevallen, terwijl het mij vooral te doen is om een brede bezinning over dit onderwerp.
Kand. Baarssen meent onder verwijzing naar Deuteronomium 14:25-26 dat de Heere Jezus in het algemeen geen moeite had met kopen en verkopen in de tempel. Dat lijkt me niet juist. Er staat in Deuteronomium 14 dat zij die van ver moesten komen, ervoor konden kiezen geld mee te nemen om ter plekke offerdieren te kopen. Er staat niet dat dit kopen en verkopen in de tempel zelf zou mogen plaatsvinden.
Met zijn opmerking dat reformatorische winkeliers onze steun verdienen, ben ik het uiteraard eens. Daar ging mijn column echter niet over. Ik denk overigens dat we vooral helpen door iedere dag onze boodschappen bij hen te doen. En als er dan een beurs georganiseerd wordt, heb ik daar op zichzelf genomen weinig bezwaar tegen zolang er geen godsdienstige ijdelheidskermis van gemaakt wordt. Hou het zakelijk.
Samenvattend, ik vrees dat we ons als gezindte in toenemende mate schuldig maken aan onheilige vermenging van godsdienst en commercie. De geschiedenis van de tempelreiniging maakt duidelijk dat dit geen kleine zonde is.
De auteur is directeur van een it-bedrijf en columnist bij deze krant.