Reformatorische uitjes niet per definitie onverantwoord
Het is onnodig om verantwoorde uitjes voor de gereformeerde gezindte geheel te mijden, reageert D. Baarssen op L. van der Tang (RD 29-10).
Met zijn stukje ”Gezellige godsdienst” wil de heer L. van der Tang een bezinning op gang brengen op het fenomeen van verantwoorde uitjes in de gereformeerde gezindte. Hij schrijft over een dag van Johannus Orgels, een boekendag van De Banier en de Familiedagen in Gorinchem. Hij verwijst hierbij naar de geschiedenis van de tempelreiniging in het Nieuwe Testament en citeerde daarbij de verklaring van Matthew Henry.
Normaliter zijn de bijdragen van Van der Tang doorwrocht. Ik lees ze met aandacht en interesse. Ik zou echter wel wat nuance willen aanbrengen. In deze opiniebijdrage wil ik graag een vijftal kritische opmerkingen plaatsen bij de column van Van der Tang.
In de eerste plaats is de vergelijking met de tempelreiniging misplaatst. Een orgelverkoper, een boekverkoper of een evenementenhal is niet te vergelijken met de tempel. De tempel is een heiligdom. Bovendien is de tempeldienst gepasseerd, hij is oudtestamentisch. Als we voor winkels en evenementhallen dezelfde criteria gaan gebruiken als voor de tempel, zouden deze dagen niet zo drukbezocht kunnen worden. Immers, door tal van bepalingen in het Oude Testament was een mens onrein en mocht dan niet in de vergadering des Heeren komen.
In de tweede plaats is het niet zo dat de Heere Jezus moeite had met het kopen en verkopen in de tempel op zich. Dan zou de Heere Jezus moeite gehad hebben met de wet, maar Hij is niet gekomen om die af te schaffen of te ontbinden maar te vervullen. In Deuteronomium 14:25-26 staat de legitimatie van de koop en verkoop in de tempel: „En ga naar de plaats, die de Heere uw God verkiezen zal. En geef dat geld voor alles wat uw ziel lust, voor runderen en voor schapen, en voor wijn en voor sterken drank, en voor alles wat uw ziel van u begeren zal, en eet aldaar voor het aangezicht des Heeren uws Gods en wees vrolijk, gij en uw huis.”
In de derde plaats blijkt uit het genoemde citaat dat het best ‘gezellig’ mag zijn in het huis van de Heere. Op een verantwoorde manier. Eten en vrolijk zijn, met het huisgezin voor het aangezicht van de Heere, is legitiem. Een mens is ook een ‘gezellig’ wezen. Daarom heeft God in het begin al gezegd dat het niet goed zou zijn als de mens alleen zij. De ernst van het leven in het licht van onze zonde, dood, graf en eeuwigheid is geen concurrent van deze gezelligheid.
In de vierde plaats denk ik dat de reformatorische winkeliers al onze (financiële) steun verdienen in een tijd van secularisatie, een tijd waarin de gezindte steeds verder uitholt en afgebroken wordt. Reformatorische winkeliers houden hun zaak op zondag dicht en heiligen de dag des Heeren nog. Zij verkopen bovendien geen wereldse en zondige artikelen, maar verantwoorde producten.
In de vijfde plaats gaat het om het doen van recht en gerechtigheid, of we nu een dagje uit zijn of in de kerk zijn. Dit had de Heere Jezus tegen op de godsdienstige mensen in zijn dagen. Zij hadden het huis des gebeds tot een moordenaarskuil gemaakt. Jeremia legt de vinger bij de echte zere plek als hij zegt in Jeremia 7:9-10: „Zult gij stelen, doodslaan en overspel bedrijven en valselijk zweren, en Baäl roken en andere goden nawandelen, die gij niet kent? En dan komen en staan voor Mijn aangezicht in dit huis, dat naar Mijn Naam genoemd is, en zeggen: Wij zijn verlost om al deze gruwelen te doen?”
De auteur is kandidaat in de Hersteld Hervormde Kerk.