Kerk & religie

Smijtegelt bleef váder Smijtegelt

Váder Smijtegelt, zo heet hij nóg, schreef dr. M. J. A. de Vrijer in 1947, „in de kleine verscholen kring van gelovigen, die begeren te speuren in eigen ziel en begeren met geestverwanten te onderzoeken naar de leidingen des Heeren, die hun weg in aanbidding en dikwijls onder veel bekommernis overpeinzen.”

Jan van ’t Hul
19 August 2015 20:23Gewijzigd op 15 November 2020 21:09
De langste tijd stond Smijtegelt in Middelburg. Hij preekte toen onder meer in de Oostkerk.  beeld RD, Henk Visscher
De langste tijd stond Smijtegelt in Middelburg. Hij preekte toen onder meer in de Oostkerk. beeld RD, Henk Visscher

Het is 20 augustus 1665. Ergens in Goes wordt hij geboren, Barent Smijtegelt. Later wordt dat, een beetje als vanzelf, Bernard of ook wel Bernardus.

Al in zijn kinderjaren zingt hij samen met moeder Anna de psalmen van Datheen en de gezangen van Lodenstein. En ook al vroeg in zijn leven begint de Heere in het hart van Barent te werken, schrijft dr. S. D. Post in zijn biografie ”Bernar­dus Smijtegelt, dienstknecht van God” (Houten, 2001): „Het ging heel geleidelijk. Als Smijtegelt later in zijn pastorale werk gemeenteleden hoorde zeggen dat „als iemand veranderd wordt, hij schrikkelijk ontsteld is, hij moet als door en voorbij de hel gesleept worden”, dan kon hij wijzen op kinderen van vrome ouders, die soms heel geleidelijk de overgang van onbekeerd naar bekeerd beleefden.”

Smijtegelt wil graag studeren en dus gaat hij naar de Latijnse school aan de Beestenmarkt in Goes. Aan de Utrechtse Academie studeert hij theologie. Daar doceren Herman Witsius en Melchior Leydekker.

Intrede in Borssele

Het is 20 mei 1689. Bernardus Smijtegelt doet intrede in zijn eerste gemeente, Borssele. Hij preekt over 2 Korinthe 4:7: „Maar wij hebben deze schat in aarden vaten, opdat de uitnemendheid der kracht zij van God en niet uit ons.” Hoewel de gemeente in Borssele al jaren bestaat, is er geen eigen kerkgebouw. Men komt bijeen in een zaal van het polderhuis op de Zeedijk.

Nauwelijks drie jaar later neemt Smijtegelt een beroep aan naar Goes, zijn geboortestad. Hij ging daarbij niet te rade bij vlees en bloed, maar vroeg aan zijn Zender wat de goede weg was. Toen hij zo’n dertig jaar predikant was, zei hij in een preek: „Gij zult zeggen: Durft gij dat zo vrijmoedig te zeggen, dat de Heere u gezonden heeft? Zoveel wij onszelf en de Goddelijke zending kennen: ja! Ik heb zonder schroom durven zeggen, zo menigmaal ik bevestigd ben, dat God mij geroepen heeft.”

Goes en Middelburg

In Goes preekte Smijtegelt in de Maria Magdalenakerk. In die tijd waren er vier predikanten die Goes dienden: Johannes Ley­dekker, Johannes Rotteveen, Carolus Tuinman en dus ook Smijtegelt.

Ook in Goes zou Smijtegelt niet lang blijven. Al in 1695 vertrok hij naar Middelburg. Zijn intredepreek ging over: „Zo heb ik dan van stonden aan tot u gezonden, en gij hebt wel gedaan dat gij hier gekomen zijt. Wij zijn dan allen nu hier tegenwoordig voor God, om te horen al hetgeen u van God bevolen is” (Handelingen 10:33).

In Middelburg preekte Smijte­gelt in verschillende kerken; in de toen nieuwe Oostkerk, in de Gasthuiskerk aan de Lange Delft, in de Vismarktkerk aan de Zusterstraat, in de Oude Kerk (of St.-Pieterskerk) aan het Hofplein in de binnenstad, en in de Nieuwe Kerk aan de Groenmarkt.

Zijn ambtsbroeders in Middelburg waren onder anderen Jacobus Fruytier, Carolus Tuinman (voor Smijtegelt een oude bekende uit Goes), Petrus Immens, Henricus de Frein, Jacobus Leydekker, Frederik van Houten en Jacobus Willemsen.

Men kende in die tijd in Middelburg het zogeheten ”kapittel­preken”, waarbij de Bijbel hoofdstuk voor hoofdstuk werd doorgepreekt. Men had er ongeveer 23 jaar voor nodig om de gehele Bijbel te behandelen. Smijtegelt begon in juli 1699 met Genesis 1, en in april 1722 kon hij daar opnieuw beginnen.

Emeritaat

In 1735 vroeg Smijtegelt de kerkenraad in Middelburg hem emeritaat te verlenen. Hij was oud en zwak geworden en in 1731 had hij zelf al aangegeven dat hij „op het laatste was.” De laatste preek die hij hield, was over Hooglied 1:4: „Wij zullen Uw uitnemende liefde vermelden, meer dan de wijn.”

Hij zag uit naar het einde: „Ik kan niet langer leven. Och Heere, neem mijn ziel weg. Het sterven is mij beter dan het leven.” En: „Heere, ik kan nauwelijks langer in de strijdende Kerk zijn, beliefde het U mij op te nemen in de triom­ferende.”

Maar Smijtegelt kon wachten op het moment dat de Heere hem zou zeggen dat het zijn tijd was: „Zolang mijn God wil, wil ik ook. Zolang het mijn liefste Jezus zal behagen, wil ik wachten.”

Op woensdag 6 mei wist hij dat het einde nabij was: „Nu zal het haast gedaan zijn. Het zal nu niet lang meer duren. Mijn ontbinding is aanstaande.” Diezelfde dag stierf vader Smijtegelt, even voor halftien in de morgen, in de leeftijd van 74 jaar. Op 12 mei werd Smijtegelt begraven in de Oude Kerk, in die dagen de kerk in Middelburg van waaruit begrafenissen plaatshadden.

Johannes van Wingerden preekte over Genesis 5:24: „Henoch dan wandelde met God, en hij was niet meer; want God nam hem weg.” Anthonie Wilhelmus de Beveren, Smijtegelts opvolger in Middelburg, sprak een dag later de lijkrede uit. Hij preekte toen over 2 Koningen 2:11 en 12, over het heen gaan van Elia en het achterblijven van Elisa, die daarbij zei: „Mijn vader, mijn vader, wagen Israëls en zijn ruiteren.”


Grafschrift

„Sta stille wandelaar! Die hier ligt in zijn rust is eenen, wiens vermaak en innig zielelust was in des Heeren Woord; een held, die wist te strijden. Door vuur en vlammen heen, die nimmer week terzijde. Een waardig predikant, geliefd, bemind, vol deugd; Der goddeloozen schrik; der vromen troost en vreugd. Een wachter in Gods huis, die vol van ijver blaakte. Voor ’s Heeren volk en zaak; die eigen glorie laakte. Een sieraad in Gods kerk; een vreemdeling op aard; Een, dien men zelden vindt en overal vermaard, Die onder vinnig kruis geloovig zich gedraagde; Een, die verloochend was; ja, ook zichzelf mishaagde. Een dierbaar instrument, tot steun voor land en kerk; Die zich met lijf en ziel gaf aan God en zijn werk. Een oprecht Israëliet; een worstelaar: een vader; Die zeer geoefend was. Eens moede­loozen rader. Betreur met mij aan ’t graf. ’t verlies van dezen held. Vraagt gij, wie is ’t? Het was Bernardus Smijtegelt.”


„Dat zijn groepjes vromen”

Smijtegelt is een voorstander van het houden van „goede gezelschappen” en van het „houden van oefeningen.” In een preek zegt hij daarover: „Er zijn particuliere samenkomsten die onderscheiden zijn van de openbare bediening des Woords. Dat zijn groepjes vromen; één onder hen is door Gods Geest bekwaamd om te bidden en een stichtelijk woord te spreken. Zulke samenkomsten zijn gegrond in de Heilige Schrift. ’t Is een oefening, waar niemand iets tegen kan hebben, zelfs de meest goddeloze niet; zelfs de duivel niet.”

Hij ziet echter ook scherp de mogelijke uitwassen van het gezelschapsleven: „Maar zo listig is de duivel en zo boos, dat hij alle kwaad, wat hij kan, tegen zulke oefeningen aanlegt.”

Op een andere plaats zegt hij dat in het gezelschapsleven „verschrikkelijk veel verkeerds” heeft gezien, en „dat het beter is er geen omgang mee te hebben.” Een van de bezwaren die hij heeft betreft het toetsen en wegen van de ander, of men het juiste geestelijk gewicht wel haalt: „Wij schrikken als wij eraan denken; zij durven het vonnis van leven en dood uitspreken, waar de uitnemendste predikant beeft om het hart van de rechtvaardige niet te bedroeven en het hart van de goddeloze niet te stijven. Wacht u voor uw zielen! Wat doen zij? De klem, die anders de bediening van het Woord zou hebben, nemen zij stillekens weg. (…) Zij doden het werk Gods in hen, die beter zijn dan zij. Zij breken het gekrookte riet en doven de rokende vlaswiek uit. Wij waarschuwen u voor dezulken. Daar zitten de kleinen dan om opgebouwd te worden en ze snakken ernaar, en zíj vertrappen hen.”


”Het gekrookte riet”

In de bundel ”Het gekrookte riet, of honderd vijf en veertig predikatiën over Mattheüs XII:20, 21” lijkt het te gaan om 145 preken over Mat­theüs 12:20, 21: „Het gekrookte riet zal Hij niet verbreken, en het rokende lemmet zal Hij niet uitblussen, totdat Hij het oordeel zal uitbrengen tot overwinning. En in Zijn Naam zullen de heidenen hopen.” M. J. A. de Vrijer zegt in zijn biografie ”Smijte­gelt” dat de titel in de grond der zaak onjuist is: „Na de zesde preek verdwijnt de tekst, al blijven de gelovigen toegesproken worden als „gekrookte rietjes”, maar dát is geen tekstuitleg. (…) Beter ware de samenvattende titel van het boek geweest: ”Bevindelijke Godgeleerdheid”. Doch de uitgever van een boek legt zijn oor te luisteren aan het hart der verwachte lezers. Hún smaak immers bepaalt den kooplust!”


Uitzien

„O, wij wensen u en onszelf toe, dat wij mogen instappen in die grote stad Gods. O, dan zullen wij heel spoedig vergeten al de moeite, die ons op de reis ontmoet is. Daar zullen wij dan onze reisstaven des geloofs neerzetten en van vreemdelingen op aarde gemaakt worden burgers van de hemel. O, hoe aan­genaam zal het zijn in zulk een stad te wonen, waar alle kwaad buitengesloten en alle goeds ingesloten is.” (Uit: ”Keurstoffen”.)


Lees ook:

Het magere spoor van vader Smijtegelt (Reformatorisch Dagblad, 10-10-2006)

De prediker van het gekrookte riet – interview met Steef Post (Terdege, 26-07-2006)

Bezinning : Ds. Bernardus Smytegelt (DRS, 01-12-1989)

Ds. Bernardus Smijtegelt 300 jaar geleden geboren (Kerkhistorische Kroniek, 01-05-1965)

Bernardus Smijtegelt (vervolg van pag. 2.) (Goudse Kerkbode, 07-02-1947)

Bernardus Smijtegelt (vervolg) (Goudse Kerkbode, 07-02-1947)

Bernardus Smijtegelt (Goudse Kerkbode, 25-01-1947)

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer