Van Syrische leger is nog maar helft overgebleven
APELDOORN. Vier jaren burgeroorlog in Syrië hebben in elk geval binnen het leger hun tol geëist. Voor het begin van de crisis, begin 2011, telde de krijgsmacht 375.000 soldaten. Van hen zijn er zo’n 175.000 over.
De halvering van de manschappen komt natuurlijk allereerst doordat veel militairen zijn gesneuveld. Bijna 47.000 soldaten hebben het leven gelaten in de strijd tijdens de burgeroorlog.
Maar ook desertie heeft de troepen van president Assad geen goed gedaan. Hoeveel militairen zich precies aan de militaire dienst hebben onttrokken, is overigens niet duidelijk.
Dan is er nog een derde factor waardoor het aantal militairen sterk is teruggelopen. Syrië kent een militaire dienstplicht van ruim twee jaar. Sinds het uitbreken van de oorlog hebben veel dienstplichtige militairen –waarschijnlijk juichend– het leger verlaten toen hun tijd erop zat. Maar hun plaatsen werd niet meer opgevuld. Veel dienstplichtige jongemannen wilden de wapenrok van Assad niet dragen en doken onder.
Eind juli liet de president deze problemen doorschemeren in een toespraak tot het volk. Hij erkende openlijk dat het leger met logistieke problemen worstelde. Het leger werd gedwongen tot een strategische terugtrekking uit bepaalde gebieden, verklaarde hij. Het doel was belangrijker gebieden te beschermen. Assad zei hierbij dat het Syrische leger sterk was „en tot alles in staat, maar dat er sprake van een tekort aan menselijke capaciteit was.”
De problemen voor het Syrische leger werden in juni zichtbaar door berichten vanuit het zuiden. De Suweida-provincie –die grenst aan Jordanië– wordt voornamelijk bewoond door druzen. Die werden partij in een directe confrontatie met het Syrische leger. De vijftiende divisie kreeg orders uit Damascus om zich met tanks en wapens terug te trekken uit het zuiden.
De druzen reageerden woedend. Ze vreesden onbeschermd te worden achtergelaten en dwongen de militairen om terug te keren naar hun posten. Er was zelfs sprake van dat de druzen een aantal Syrische soldaten hadden ontvoerd als levend onderpand.
Dit bleek echter niet het enige probleem in Suweida te zijn. Syrië kent dan wel de dienstplicht, maar druzische jongeren bleken in toenemende mate te proberen die te ontduiken. Het leidde tot rellen waarbij de druzen wegen blokkeerden met brandende autobanden. Religieuze leiders verklaarden dat de jongeren dan wel bereid waren om de wapens op te pakken, maar alleen om hun eigen gemeenschap te beschermen. Deze voorvallen tussen het Syrische regime en de druzen illustreerden het „gebrek aan menselijke capaciteit”, waarover Assad later sprak.
Binnen het Syrische leger worden de belangrijkste posten bekleed door de alevieten, een belangrijke minderheid in Syrië. Onder hen is het echter onrustig sinds de terreurbeweging Islamitische Staat (IS) een jaar geleden de militaire basis al-Tabqa veroverde. Alevitische soldaten die al-Tabqa verdedigden, kregen geen versterking en zo werden er 250 van hen afgeslacht. De alevieten voelden zich hierop in de steek gelaten. Ook onder hun jongeren kwijnt het enthousiasme voor de dienstplicht.
Na ruim vier jaar strijd is deze oorlog niet meer alleen een Syrische. Bij IS en de rebellengroepen vechten talloze buitenlandse strijders. Hetzelfde is te zien bij het regeringsleger. De Russische generaal Shamanov liet onlangs doorschemeren dat zijn land niemand tegenhoudt om het bewind van de Syrische president Assad te verdedigen. Verder levert Iran behalve adviseurs ook grondtroepen. Dezelfde steun komt van Pakistaanse en Afghaanse sjiieten. Maar de belangrijkste buitenlandse strijders komen vanuit Libanon uit de gelederen van Hezbollah, zo heeft hun leider Nasrallah bevestigd.
Ook zijn er pogingen om Syrische burgers op te nemen in burgermilities, de zogeheten volksverdedigingscomités. Het Syrische leger is dus duidelijk verzwakt, maar alles wijst op een toenemende militarisering van de Syrische samenleving.