Kerk & religie

Middeleeuwse gewaden, bewaard dankzij de Beeldenstorm

Museum Catharijneconvent in Utrecht bezit een van de belangrijkste collecties middeleeuwse kerkelijke gewaden. Met dank aan de Beeldenstorm.

Rudy Ligtenberg

16 April 2015 13:31Gewijzigd op 15 November 2020 18:14
Detail van borduurwerk op een dalmatiek, met de aanbidding van de wijzen.  Noord-Nederland, waarschijnlijk Amsterdam. Naar een ontwerp van Jacob Cornelisz., ca. 1520-1525. Foto Museum Catharijneconvent
Detail van borduurwerk op een dalmatiek, met de aanbidding van de wijzen. Noord-Nederland, waarschijnlijk Amsterdam. Naar een ontwerp van Jacob Cornelisz., ca. 1520-1525. Foto Museum Catharijneconvent

Toen in 1566 de Beeldenstorm over de Nederlanden raasde, brachten devote rooms-katholieken in allerijl de kostbare pronkgewaden in veiligheid. De beelden konden ze niet redden, maar de kerkelijke kledij konden ze gemakkelijk thuis opbergen. En zo werd die zorgvuldig gekoesterd en bewaard in een tijd dat rooms-katholieken niet in het openbaar mochten bijeenkomen om kerkdiensten te houden. In landen die niet protestant werden, bleven de liturgische gewaden in de zestiende en de zeventiende eeuw gewoon in gebruik. Daardoor versleten ze en werden ze in veel gevallen op den duur afgedankt, verknipt of weggegooid.

Museum Catharijneconvent beschikt door deze ironie van de geschiedenis dus over een unieke collectie paramenten – liturgische voorwerpen die van textiel zijn vervaardigd. Het gaat vooral om misgewaden, waar met fijn borduurwerk allerlei (Bijbelse) voorstellingen op zijn aangebracht. In de middeleeuwen waren deze kledingstukken een fortuin waard. Geen ander kunstwerk in de kerk was zo duur. Een set gewaden kostte wel drie keer meer dan bijvoorbeeld een nieuw pijporgel.

Het Utrechtse museum stelt dit kostbare en kwetsbare kunstbezit zelden of nooit tentoon, maar de komende maanden kan het publiek ”Het geheim van de middeleeuwen” dan toch bewonderen. Omdat de meeste gewaden zonder glas ervoor worden gepresenteerd, kunnen bezoekers ze tot in detail bekijken.

Contrast

In de (late) middeleeuwen waren de kerken en kathedralen rijk versierd met gekleurde beelden, grote schilderijen en schitterend goud- en zilverwerk. „Deo optimo maximo” was de leus: voor God is alleen het mooiste goed genoeg. Kerkgebouw en interieur moesten een afspiegeling zijn van het hemelse Jeruzalem, de stad vol edelstenen en met straten van goud. Ook de kleding van de geestelijken was zeer luxueus. Zij droegen gewaden van kostbare stoffen met goudborduurwerk.

Het contrast met de doorsneekerkganger moet enorm zijn geweest. Als hij uit de grauwe, bedompte en stinkende stad met zijn kleurloze, vervuilde en goedkope kleren de kerk binnenstapte, raakte hij zonder twijfel onder de indruk van de pracht en praal die hij er aantrof. Hij belandde letterlijk in een andere wereld – en dat was ook de bedoeling. Het huis van God was heilig.

De gewaden van de geestelijken bestonden uit een geweven basisstof van zijde of fluweel. Deze peperdure stoffen werden van heinde en verre geïmporteerd. De zijde kwam aanvankelijk helemaal uit China, later werd de stof ook in Spanje en Italië gemaakt. Ambachtslieden borduurden met gouddraad en veelkleurige zijde Bijbelse taferelen en heiligenfiguren, die als losse applicaties op de gewaden werden aangebracht.

In de late middeleeuwen werden de meeste gewaden in de Nederlanden gemaakt van fluwelen goudbrokaat, zijden stof versierd met ingeweven patronen van gouddraad. Die werd doorgaans uit Italië geïmporteerd. Goudbrokaat was uitzonderlijk kostbaar. Niet alleen was het gebruikte materiaal duur, het weven van de stoffen nam zeer veel tijd in beslag. De kleermaker die het goudbrokaat tot liturgische gewaden verwerkte, ging dan ook zuinig om met het materiaal. Geen stukje stof mocht verloren gaan. Restlapjes werden zo veel mogelijk verwerkt in de randen of mouwen. Tweedehands goudbrokaat werd ook wel gebruikt voor herstelwerk aan kleding van geestelijken.

Een van de hoogtepunten van de tentoonstelling is het Utrechtse kledingstel van David van Bourgondië, bisschop van Utrecht van 1456 tot 1496. Voor het eerst sinds 1987 zijn de vier gewaden als complete set te zien. Het is uitzonderlijk dat dit door hem bestelde stel –bestaande uit een koorkap, kazuifel en twee dalmatieken (diakengewaden)– bewaard is gebleven. De kazuifel (zie kader) bevindt zich normaal gesproken in de Pauluskathedraal in Luik, maar is voor de tentoonstelling herenigd met de koorkap en de dalmatieken uit de collectie van het Catharijneconvent.

Schilders

De patronen van de borduurwerken werden vaak ontworpen door een schilder. Hij maakte eerst ontwerpschetsen op papier. Om de compositie een-op-een over te zetten op het opgespannen linnen, werd van de tekening een zogenoemd carton op ware grootte gemaakt. De borduurder had vaak wel een week nodig om een figuurtje van zo’n 10 centimeter hoog te maken.

In de tentoonstelling zijn schilderijen te zien die als voorbeeld hebben gediend voor de borduursels op de gewaden. Tamelijk onbekend is dat befaamde schilders zoals de Meester van Alkmaar (werkzaam van ongeveer 1490 tot 1510) en Jacob Cornelisz. van Oostsanen (circa 1475-1533) ontwerpen maakten voor de borduursels. Deze kunstenaars waren zeer geliefd onder de hoogste klasse. Zij werkten voor kapitaalkrachtige kerken en kloosters, maar ook voor rijke kooplieden.

Cadeau

De kerk kreeg de liturgische gewaden bij gelegenheid ook wel cadeau van rijke weldoeners. Zij dachten op die manier een plek in de hemel veilig te stellen; in ieder geval waren ze er zo van verzekerd dat de geestelijken voor hun zielenheil baden. Om niet te worden vergeten, brachten ze familiewapens of specifieke heiligenfiguren op de te schenken gewaden aan.

Ook hoge geestelijken en kloosterlingen schonken wel liturgische gewaden, bijvoorbeeld ter ere van een christelijke feestdag of een jubileum. Bij gelegenheid van het intreden in een klooster bracht de novice (die vaak uit een rijke familie kwam) doorgaans geschenken mee. Dat konden ook gewaden zijn.


In vol ornaat

Een bisschop draagt verschillende kledingstukken over elkaar heen. Door het verwerkte gouddraad kan zijn uitrusting (die herinnert aan die van de oudtestamentische hogepriester) wel meer dan 30 kilo wegen.

Als eerste heeft de bisschop een wit linnen albe, een onderkleed, aan. Daarover draagt hij een amict, een halsdoek, die de kostbare overgewaden moet beschermen tegen zweet.

De priester die de mis opdraagt, heeft een kazuifel aan. Bij andere gelegenheden draagt hij ook wel een koorkap, die aan de voorzijde wordt gesloten met een koorkapsluiting. Aan de achterzijde is de koorkap versierd met een geborduurd koorkapschild. Aan de onderzijde van dit schild hangt een vergulde bal, een pomellum.

Onder aan de zoom van het gewaad waren oorspronkelijk kleine zilveren belletjes bevestigd. Deze gaven een mooi rinkelend effect, maar waren ook (zo geloofde men) kwaadafwerend.

Over de handschoenen draagt de bisschop verschillende ringen.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer