Kerk & religie

Hugenoten tussen geloof en wanhoop

Studies over de massale exodus van de hugenoten laten vooral zien hoe succesvol zij in hun gastlanden waren: als hoogontwikkelde wetenschappers, handwerkslieden en uitgevers. Maar het overgrote deel leidde juist een kwijnend bestaan.

en
10 March 2015 20:50Gewijzigd op 15 November 2020 17:18
In 1686 vervaardigde de beroemde Hollandse etser Romeyn de Hooghe deze gedetailleerde gravure van gevluchte hugenoten die in de Republiek aankomen. Beeld Romeyn de Hooghe
In 1686 vervaardigde de beroemde Hollandse etser Romeyn de Hooghe deze gedetailleerde gravure van gevluchte hugenoten die in de Republiek aankomen. Beeld Romeyn de Hooghe

Aan hen wijdde dr. David van der Linden een uitgebreide studie. Vrijdag presenteerde hij in Leiden de Engelstalige handelseditie van het proefschrift waarop hij twee jaar geleden promoveerde over de ervaringen van gevluchte hugenoten in de Nederlandse Republiek in de periode 1680-1700.

Het was een goedgekozen locatie: de nieuwe bibliotheek van de oude Leidse universiteit, lommerrijk gelegen aan de Witte Singel, met uitzicht op de glanzende koepels van de Sterrenwacht. De plaats ook waar de Bibliothèque Wallonne, de Waalse bibliotheek, is gehuisvest. Conservator dr. Anton van der Lem: „Deze belangrijke collectie documenteert de geschiedenis van het Franstalige protestantisme in de Nederlanden, maar ook elders. Bijna 7000 documenten liggen hier ter inzage.”

Op een groot aanraakscherm legt Van der Lem uit hoe je ook via de website kunt grasduinen in de enorme collecties. „Ga naar special collections en kies dan bibwal.”

Groot gat

Rijen met boeken over de hugenotengeschiedenis spitte de jonge historicus David van der Linden door. „Wat bezíélt iemand om opnieuw daarover een boek te schrijven”, zegt hij er zelf van – er is toch wel genoeg aandacht besteed aan religieuze helden, succesvolle migranten of moderne filosofen?

Toch zag hij een gat in hun geschiedschrijving. Een groot gat zelfs, want praktisch onbelicht bleef meer dan 99 procent van deze hugenoten: gewone vluchtelingen met hun alledaagse problemen en hun worsteling om een nieuw bestaan te verwerven in een onbekend land met een onbekende taal, losgerukt van hun familiebanden. Mensen van vlees en bloed die zich soms teleurgesteld en vertwijfeld afvroegen of God hen in de steek had gelaten, en zelfs teleurgesteld terugkeerden naar Frankrijk.

In zijn boek ”Experiencing exile. Huguenot refugees in the Dutch Republic, 1680-1700” betoogt Van der Linden dat de hugenootse ballingschapservaring veel complexer was dan lange tijd werd aangenomen.

Uit Babylon

Scharnierpunt is het jaar 1685, als Lodewijk XIV het edict van Nantes herroept. Dit edict uit 1598 gaf de hugenoten een acceptabele vorm van godsdienstvrijheid. Lodewijk duldde echter maar één staatsgodsdienst. Toen de hugenoten weigerden zich tot het katholicisme te bekeren, reageerde Lodewijk op brute wijze. Hij kwartierde soldaten, de beruchte dragonders, in bij hugenootse families, om hen met grof geweld te bekeren.

Een groot gedeelte bezweek onder onbeschrijfelijk leed en keerde terug tot de moederkerk. Veelal alleen voor de vorm overigens. In hun eigen huis waren ze nog steeds protestants, met alle gevaren van dien.

Andere hugenoten vonden dit echter geen goede oplossing. „Zelfs duivelen uit de hel zijn nooit zo boosaardig en wreed als de Franse autoriteiten nu”, schreef de Rotterdamse hugenoot Pierre Varin in een brandbrief aan zijn broer die in Frankrijk was gebleven. Volgens Varin was er maar één oplossing: „Vluchten uit Babylon en in ballingschap gaan.” Hij kon maar weinig begrip opbrengen voor de talloze hugenoten die hun geloof afzworen en, zoals zij genoemd werden, „nouveaux convertis”, nieuw bekeerden, werden.

Varin in zijn brief: „O God, wat is het toch betreurenswaardig om te zien dat mensen die zich ooit overgaven aan het martelaarschap, nu massaal gaan knielen voor Baäl! Zij gaven meer om de vleespotten van Egypte, dan alles los te laten omwille van de liefde van Christus.”

Pierre Varin, afkomstig uit Rouen, wist waarover hij sprak. Zelf was hij waarschijnlijk per schip naar Rotterdam gereisd, maar als hij zou worden gesnapt, hing hem gevangenisstraf of zelfs de doodstraf boven het hoofd. De vluchtende hugenoten moesten al hun bezittingen achterlaten, en als ze niet na vier weken terugkeerden, werd alles in beslag genomen.

Maar het deerde hen niet. Ze wilden met alle risico’s van dien de grens bereiken, op zoek naar een veiliger toekomst in een land waar ze wel welkom waren.

Ongemakkelijke vragen

Veel hugenoten worstelden echter met hun ervaring van ballingschap, merkte Van der Linden op. „Omwille van hun geloof verlieten ze Frankrijk, maar eenmaal in de Republiek rezen er ongemakkelijke vragen: waarom greep God niet in toen hun kerken werden afgebroken en dragonders hen gewelddadig dwongen zich te bekeren? Waarom had God toegelaten dat zo veel geloofsgenoten terugkeerden tot de roomse staatskerk?”

Dat waren vragen waarop eveneens gevluchte –of beter: verbannen– hugenootse predikanten in hun preken ingingen. Ze probeerden de vluchtelingen hoop te geven, bijvoorbeeld door te spreken over de voorzienigheid van God, Die Zijn kinderen op de proef stelde.

Zo wilde Jean Isaac Claude zijn ellendige, huilende gemeenteleden vertroosten: „Jullie zijn emigranten in een vreemd land, dat is een beproeving van het geloof. Als je daarvoor alles hebt willen verlaten, is dat wel een teken van je uitverkiezing door God.”

Toevluchtsoord

Dr. Joke Spaans, copromotor van de schrijver, plaatst de inhoud van diens studie tijdens het symposium in een breder verband. ”Ballingen in de Republiek”, luidt de titel van haar inleiding.

Hoewel de migratie van de naar schatting 150.000 hugenoten, van wie er zich 35.000 in de Republiek vestigden, een van de grootste is in die tijd, zochten nog veel meer groeperingen hun heil in de Hollandse Republiek. Spaans: „De Nederlandse Republiek was een toevluchtsoord voor allerhande ballingen. Ze was geboren uit een opstand. De Opstand, zoals wij dan zeggen.”

Grote aantallen inwoners van de opstandige gewesten, aanhangers van het nieuwe geloof, vluchtten in de jaren 1560 naar Engeland en naar het Duitse Rijk, naar Frankenthal en Emden. Toen de Opstand dreigde te gaan lukken, en het calvinisme vervolgens tot publieke kerk werd uitgeroepen, verlieten juist de roomse inwoners het land: naar de Zuidelijke Nederlanden en zelfs naar Spanje en Portugal.

Het was een aaneenschakeling van oorlogen en velen raakten op drift. Soms was de ballingschap tijdelijk: velen van de protestantse ballingen keerden in de jaren 1570 terug naar de Republiek. Vaak was die echter ook permanent: mensen vonden een nieuw bestaan. Veel hing af van de voornaamste drijfveer: oorlogsgevaar of vervolging dan wel het zicht op betere bestaansmogelijkheden.

De zeer welvarende en tolerante Republiek was een ballingsoord met uitstekende perspectieven, aldus Spaans. „Ze had maar één nadeel: er woonden ”Hollanders”. Die waren bot, op de penning, vaak dronken, godsdienstig losgeslagen, en hun vrouwen hadden veel te veel praats.”

Joden

Op het ritme van de oorlogvoering kwamen golven ballingen naar de Republiek. In de jaren dat Parma de Zuidelijke Nederlanden heroverde voor de Spaanse kroon waren het vooral geloofsvluchtelingen: veelal Waalstalige gereformeerden, doopsgezinden en lutheranen die in de Hollandse industriesteden de textielnijverheid tot grote bloei brachten.

In diezelfde jaren arriveerden de eerste Sefardische Joden, uit Spanje en Portugal. Dat waren marranen of nieuw-christenen, afstammelingen van Joden die gedwongen waren bekeerd tot het katholicisme. Ze werden gewantrouwd door de inquisitie, omdat hun katholicisme niet zuiver op de graat zou zijn. In de zeventiende eeuw kwamen uit Oost-Europa ook Asjkenazische Joden naar de Republiek.

In de middelste decennia van de zeventiende eeuw streken hier Engelsen neer, die het revolutionaire regime van Cromwell ontvluchtten. De anglicanen kregen een eigen kerkje in Rotterdam, de presbyterianen in Amsterdam en elders.

Waalse kerken

En dan dus die protestantse geloofsvluchtelingen uit Frankrijk. Voordat in 1685 het edict van Nantes werd herroepen, waren de vrijheden van de hugenoten al steeds verder ingeperkt.

Toen het eenmaal zover was, stonden Hollandse steden klaar om vluchtelingen op te vangen, en hen zelfs te lokken met belastingvoordeeltjes en gunstige vestigingsvoorwaarden. De kerk nam een aantal predikanten op, het leger officieren en soldaten. De bestaande Waalse kerken boden een veilig vangnet. Stadsbesturen subsidieerden de Waalse diaconieën om hulpbehoevende hugenoten te ondersteunen. Veel hugenoten vonden hun draai in de Republiek.

Maar lang niet allen verging het goed. Hoe welvarend de Republiek ook was, het vinden van broodwinning was lang niet makkelijk. Het opzetten van een bedrijf was een risicovolle aangelegenheid, gilden waren gesloten bolwerken. Het optimisme van veel hugenoten ebde geleidelijk weg, en daarmee de weerstand tegen terugkeer naar Frankrijk en de daarvoor noodzakelijke overgang naar de moederkerk.

Stilletjes keerde een aantal van deze minder succesvolle vluchtelingen terug. Toch bleef een groot aantal, zo nodig ondersteund door de bedeling van de Waalse kerken.

Echter, na een generatie hield de subsidie van zelfs het rijke Amsterdam op. Kinderen van hugenoten werden in de achttiende eeuw verscheept naar Suriname, om het daar opnieuw te proberen.

Salzburgers

In de achttiende eeuw kwam er nog een golfje van ballingen bij, de zogeheten Salzburgers. Dit waren lutherse protestanten die in 1731 onverbiddelijk voor de keuze werden gesteld om rooms-katholiek te worden of anders te vertrekken. Tienduizenden probeerden elders een nieuw bestaan op te bouwen.

De lutherse gemeente van Middelburg liet 59 jonge Salzburgers naar Walcheren overkomen. Enkele honderden kwamen terecht in Zeeuws-Vlaanderen, in de hoop dat ze daar in de landbouw zouden kunnen werken. Maar de verwachtingen bleken te hooggespannen en velen trokken naar Pruisen.

Niet alleen allerlei soorten protestanten kwamen als balling naar de Republiek. Ook rooms-katholieke geestelijken uit Frankrijk vonden in deze officieel calvinistische staat een aangenamer woon- en werkomgeving dan in hun thuisland. Zoals de leden van de priestercongregatie van het Oratorium, die onder verdenking van het verboden jansenisme stond. Hun komst leidde tot het ontstaan van de Oudkatholieke Kerk.

Jan Hus

Van al die vluchtelingenstromen kregen de hugenoten de meeste aandacht in de geschiedschrijving. Ze kwamen met velen en er waren beroemde geleerden en kunstenaars bij. Maar er was in de zeventiende eeuw een klein plukje ballingen dat in de geschiedschrijving nauwelijks is opgemerkt, en dat kerkhistorisch misschien wel zo belangrijk was. Het gaat over de meerderheid van de Boheemse bevolking die in die tijd min of meer protestants was: hussitisch – naar Jan Hus, die in het begin van de vijftiende eeuw als ketter werd verbrand.

Hus had geëist dat leken bij de eucharistie zowel brood als wijn kregen, en dat de Bijbel in de volkstaal beschikbaar moest zijn. Zijn navolgers zochten in de zestiende eeuw toenadering tot zowel lutheranen als gereformeerden, om samen sterk te staan tegen de contrareformatie.

Na de verloren slag om de Witte Berg bij Praag in 1620 gingen de Boheemse Broeders, de radicalere tak van de hussieten, ondergronds. Hun laatste bisschop, Jan Amos Komensky –beter bekend als Comenius–, vestigde zich in 1656 in Amsterdam en publiceerde een boekje dat in de gereformeerde kerk van de Republiek ongemeen veel invloed zou krijgen: de kerkorde van de Boheemse Broeders, samen met eigen aanvullingen. Godsdienstonderwijs werd daarin zeer serieus genomen, niet alleen in de vorm van kinder- en belijdeniscatechisaties, maar ook als vorm van levenslang leren. Het maakte grote indruk op de Nederlandse gereformeerde theologen. Ze vonden daarin een vorm van priesterschap van alle gelovigen die ze superieur achtten aan wat de Reformatie tot dan toe in de Republiek teweeg had gebracht, en die ze ook met enig succes in de eigen kerk zouden invoeren.

Grenzenloos

Nederland als immigratieland was in de lange zeventiende eeuw, kortom, een toevluchtsoord voor een bonte stoet ballingen. Het boeit dr. Spaans om te zien hoe mensen en ideeën zich in die tijd over de toen bekende wereld verplaatsten, hoe de Republiek ook niet een zelfgenoegzaam eiland van regenten, kooplieden en dominees was, maar deel uitmaakte van de grotere wereld.

In die wereld waren de grenzen op de landkaarten even virtueel als ze vandaag de dag lijken te worden en even onverbiddelijk wanneer rampspoed mensen verdreef van hun geboortegrond, onzeker of ze het in ballingschap zouden redden, en of ze ooit terug zouden komen. Spaans: „Ingesleten is het verhaal van Nederlandse tolerantie. Mede door het boek van David van der Linden krijgen we nu ook oog voor en inzicht in de ervaring van ballingschap als een persoonlijk verhaal en als drijfkracht achter grenzeloze culturele kruisbestuivingen.”

”Experiencing exile. Huguenot refugees in the Dutch Republic, 1680-1700”, dr. David van der Linden; uitg. Ashgate, Cambridge, 2015; ISBN 978 1 4724 2927 8; 310 blz.; £ 75,-. Het boek kan met 50 procent korting worden besteld via de schrijver, e-mail: dcv23@cam.ac.uk.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer