Kerk & religie

Kardinaal Simonis: Nooit te oud om te leren

Misschien is nooit een rooms-katholieke kerkleider in Nederland geweest die zozeer het onderwerp was van kritiek, hoon en verwensingen als kardinaal Adrianus (Ad) Johannes Simonis. Maar soms veroorzaakte hij die stormen zelf.

Maarten Stolk

23 December 2014 15:47Gewijzigd op 15 November 2020 15:25
Kardinaal Adrianus Johannes Simonis achter het orgel in de kapel van het aartsbisschoppelijk paleis aan de Utrechtse Maliebaan. Hij speelt elke dag tien minuten. „Meestal iets van Bach. Zijn toccata’s en fuga’s zijn echte muzikale kathedralen.” beeld uit
Kardinaal Adrianus Johannes Simonis achter het orgel in de kapel van het aartsbisschoppelijk paleis aan de Utrechtse Maliebaan. Hij speelt elke dag tien minuten. „Meestal iets van Bach. Zijn toccata’s en fuga’s zijn echte muzikale kathedralen.” beeld uit

Zijn onverholen dogmatisme en onvoorwaardelijke trouw aan Rome maakten Simonis jarenlang tot middelpunt van de heersende tegenstellingen binnen rooms-katholiek Nederland. Hij kreeg in de loop der jaren doodsbedreigingen, werd tot tweemaal toe voor het gerecht gedaagd, en is regelmatig publiekelijk belachelijk gemaakt.

Historicus en publicist Ton Crijnen schreef een uitstekende en evenwichtige biografie over de bisschop: ”Kardinaal Ad Simonis. Kerkleider in de branding” (uitg. Valkof Pers, Nijmegen). En omdat Simonis meer dan 35 jaar lang mede leidinggaf aan de Rooms-Katholieke Kerk in Nederland biedt het 591 pagina’s tellende boek ook inzicht in de turbulente kerkelijke ontwikkelingen na de Tweede Wereldoorlog. Tot verdriet van Simonis liepen steeds meer rooms-katholieken de kerk uit.

Scharminkel

In 1931 had niemand kunnen denken dat het allemaal zo snel zou gaan. In het dorp Lisse, hartje Bollenstreek, werd op 26 november Adrianus Johannes Simonis geboren. Hij was de op een na oudste van een gezin dat uiteindelijk elf kinderen zou tellen: vier jongens en zeven meisjes. Moeder vond hem maar een „mager scharminkel” en de oude huisarts zei: „Dat wurm wordt nooit oud.”

Simonis komt uit een hecht en vroom gezin. Moeder was een groot Mariavereerster. Er stond een Mariabeeld in de kamer en het gezin bad altijd het liturgisch tafelgebed, gevolgd door: „Heilige Maria, Moeder van Altijddurende Bijstand, zegen en bescherm ons. Amen.”

„Mede door haar invloed neemt Maria ook in mijn leven een belangrijke plaats in”, zegt Simonis in een van de dertig gesprekken die Crijnen met hem voerde voor diens boek. „Als Moeder van God en als vrouw onder het Kruis. Voor mij is ze het oerbeeld van de kerk.”

In de tijd dat Ad Simonis in Lisse opgroeide, maakte de rooms-katholieke gemeenschap daar ruim de helft van de totale bevolking uit. Ze was net als in honderden andere Nederlandse dorpen en steden een gesloten gemeenschap met eigen scholen en een eigen verenigingsleven, variërend van de rooms-katholieke gymnastiekclub tot en met een dito woningbouwvereniging. De verzuiling vierde er hoogtij.

Volgens Simonis bestond er geen animositeit tussen de rooms-katholieken en de protestanten, maar leefde ieder wel op zijn eigen erf. „Je kocht als katholiek bij de roomse slager en de roomse bakker. En op hun beurt winkelden de protestanten bij hun eigen geloofsgenoten. Wat als kind grote indruk op me maakte was de verdeeldheid onder de protestantse dorpsgenoten, het besef: wij hebben één kerk en zij hebben er wel „tien.””

Ad was als kind godsdienstiger dan de meesten andere kinderen uit het gezin Simonis, vertelt zijn zus Do. „In de vakanties, als je niet naar de dagelijkse schoolmis hoefde, bleven wij door de week lekker uitslapen. Tot woede van vader. Die sneerde, terwijl hij ’s morgens de deur van onze slaapkamers opengooide: „Daar ligt de horizontale kerk!” Ad ging echter ook in de vakantie elke dag naar de mis, zelfs toen hij nog niet op het seminarie zat.”

Toen hij zes jaar was, wist Simonis het al: later zou hij priester of kapelaan worden. „Ik was vanaf mijn negende jaar misdienaar en misschien speelde de gedachte mee: dat leven wil ik later voortzetten. Het lopen in een zwarte toog, met daarover een witte superplie, maar ook, onbewust, het deelhebben aan het mystieke van het priesterschap trok me aan.”

Soepballetjes

Na zijn opleiding tot priester maakte Simonis snel carrière binnen de Rooms-Katholieke Kerk. Hij was kapelaan, vanaf 1957 in het overwegend protestantse Waddinxveen en vervolgens bij de parochie van het H. Sacrament aan de Sportlaan in de Vogelwijk in Den Haag. Van 1970 tot 1983 was Simonis bisschop van Rotterdam; van 1993 tot zijn emeritaat in 2006 aartsbisschop van Utrecht. De paus creëerde hem in 1985 tot kardinaal.

Het was wel even wennen voor de huishouding van het aartsbisschoppelijk paleis aan de Maliebaan in Utrecht. Na de ”grand seigneurs” Alfrink en Willebrands zwaaide daar nu een aartsbisschop van het „doe maar gewoon”-type de scepter. Hij droeg pakken van C&A, schepte aan tafel eigenhandig de soep op en zorgde er daarbij voor dat iedere disgenoot evenveel balletjes kreeg. Voor het slapengaan deed hij zelf overal de lichten uit.

Zuster Margaretha Blommaart, lid van de communiteit Dienaressen van Jezus Christus Priester, droeg de zorg voor het persoonlijk welbevinden van de aartsbisschop. Volgens haar werkte hij veel te hard, ruim zeventig uur per week. „Ik zei wel eens: „Eminentie, doe het toch eens wat rustiger aan!” Maar dan antwoordde hij: „Rusten doe ik wel na mijn dood.””

De weinige vrije tijd die Simonis restte, werd onder meer gevuld met het lezen van geestelijke lectuur, kijken naar de tv (vooral naar actualiteitenrubrieken), luisteren naar klassieke muziek en spelen op het orgel: elke dag tien minuten. „Meestal iets van Bach”, aldus Simonis. „Zijn toccata’s en fuga’s zijn echte muzikale kathedralen.”

Beatrix

De persoonlijke ontboezemingen en terugblikken van Simonis en andere kerkelijke betrokkenen maken de biografie soms tot een spannend verhaal. Zo gaat Crijnen in op de rol van de als conservatief bekendstaande Simonis tijdens het pastoraal concilie in Noordwijkerhout in 1968-1970, waar velen hoopten op democratisering en vernieuwing van de kerk. Dat bleek een utopie.

Dan waren er nog de affaires met Gijssen en Bär. Beide bisschoppen traden in 1993 terug, de laatste na geruchten over homoseksuele contacten. Als hoofd van het bisschoppencollege reageerde Simonis te aarzelend en te laat. „Een sterke leider is Simonis nooit geweest”, stelt Crijnen. „Knopen doorhakken en mensen inschatten waren niet zijn sterkste eigenschappen.”

De contacten met het Koninklijk Huis verliepen doorgaans stroef. „Vriendelijk, maar wat afstandelijk”, zo omschrijft Simonis zijn jarenlange relatie met de toenmalige koningin Beatrix. De aartsbisschop werd overal voor uitgenodigd, maar dan zat hij meestal niet op de eerste rij. Vaak moest Simonis genoegen nemen met „een stoel op rij 9” of een plaats „ergens in vak F.”

De kardinaal denkt dat de sympathie van Beatrix niet in de eerste plaats naar de Rooms-Katholieke Kerk uitgaat. „Ze is niet „anti”, zoals lange tijd haar grootmoeder Wilhelmina, maar vindt wel dat binnen het Oranjehuis de calvinistische traditie moet worden voortgezet. Al stelt ze zich tegenover die traditie onafhankelijk op, ze is en blijft in de woorden van ds. Carel ter Linden „een oerprotestant.” Dat kleurde tijdens haar regeerperiode haar houding tegenover het rooms-katholicisme. De huidige koning, Willem-Alexander, gaat met geloofszaken ontspannener om.”

Communie

De verstandhouding tussen Beatrix en Simonis werd ronduit gespannen toen de –protestantse– prinses Juliana, prins Bernhard en prinses Margriet tijdens het kerkelijk huwelijk van prins Maurits en Marilène van den Broek in 1998 ter communie gingen. Een voorlichter van de Rooms-Katholieke Kerk zei na afloop dat dit indruiste tegen de kerkelijke regels, die niet-katholieken verbieden om zonder dispensatie ter communie te gaan. Het middagjournaal van één uur meldde daarop prompt: „Kardinaal Simonis keurt de houding van prinses Juliana af.” In werkelijkheid wist de kardinaal op dat moment nog van niets.

Prins Bernhard belde Simonis later op en verontschuldigde zich voor de ongelukkige gang van zaken. Simonis: „Hij zei: „Het liep nu eenmaal zo. En ja, mijn vrouw is een heel oude dame. Ik hoop dat u begrip kunt opbrengen voor de gang van zaken.” Ik antwoordde: „Vanzelfsprekend.””

Vier dagen na het kerkelijk huwelijk kwamen kardinaal Simonis en ds. Bas Plaisier, secretaris-generaal van de Nederlandse Hervormde Kerk, bijeen om de zaak te bespreken. Ze stelden vast dat het incident had geleid tot een buitengewoon pijnlijke situatie en zeiden dat het beter was voortaan oecumenische diensten zonder een rooms-katholieke eucharistieviering of een protestants avondmaal te houden.

De kardinaal noemt zich een voorstander van oecumene met protestanten, maar ziet intercommunie en intercelebratie als sluitstukken van dat proces, niet als middelen om die eenheid te realiseren. Als aartsbisschop liet hij openlijk weten dat de kerken van de Reformatie niet echt kerk zijn.

Seksueel misbruik

Simonis ging in 2006 met emeritaat en werd opgevolgd door Wim Eijk (met wie hij een slechte verstandhouding heeft). Maar de kardinaal verdween niet uit het nieuws. Toen de Rooms-Katholieke Kerk in 2010 werd opgeschrikt door tientallen onthullingen van seksueel misbruik door geestelijken, meende Simonis –tegen adviezen van anderen in– te moeten spreken.

Dus schoof hij aan in het veel bekeken tv-praatprogramma Pauw & Witteman om zijn visie te geven op de rol van de bisschoppen bij het „seksschandaal.” Voor het oog van 1 miljoen kijkers ontspon zich het volgende vraaggesprek tussen Paul Witteman en de emeritus aartsbisschop:

Witteman: „Wat wist u er eigenlijk van?”

Simonis: „Het is een heel gevaarlijke uitspraak die ik doe, want het is zeer beladen: „Wir haben es nicht gewusst.””

Witteman: „Dat is behoorlijk beladen.”

Simonis: „Dat is behoorlijk beladen, maar het is wel waar. Ik zal u dit vertellen. Ik ben 38 jaar actief bisschop geweest. In die 38 jaar heb ik naar mijn herinnering ongeveer tien gevallen meegemaakt in dit opzicht.”

De woorden ”Wir haben es nicht gewusst” leidde tot grote nationale commotie. Men bracht die in verband met de schijnheilige manier waarop veel Duitsers na de oorlog hun kennis van de Holocaust hadden proberen te verdoezelen.

Later kwam Simonis terug op zijn omstreden uitspraak. „In plaats van in gewoon Nederlands en naar waarheid te antwoorden dat ik als bisschop geen vermoeden had van de omvang van misbruik in religieuze instellingen die niet onder mijn jurisdictie vielen, gebruikte ik dat dubbelzinnige Duitse zinnetje. Dat was niet alleen voor mezelf onverstandig. Veel mensen, ook slachtoffers van seksueel misbruik, hebben zich daaraan gestoord. Ik begrijp hen. Meermaals heb ik hen excuses aangeboden en ik doe dat in alle oprechtheid nogmaals.

Kardinalen worden wel prinsen der kerk genoemd. Als kardinalen niet aan de celibaatsplicht zouden zijn gehouden en hadden mogen trouwen, dan had ik wellicht iemand aan mijn zijde gehad die zeker niet had volstaan met de opmerking dat dit „een beetje dom” was. Mijn zussen hebben zich overigens met verve van die rol gekweten. Ook een kardinaal is nooit te oud om te leren.”

Orthodoxie

Als Crijnen de balans opmaakt, concludeert hij dat de kardinaal in feite is blijven steken in de sfeer en de opvattingen van het rijke roomse leven uit zijn jeugd en de eerste jaren van zijn priesterschap. Toen kende, zo luidt het verhaal, iedere rooms-katholiek zijn plaats en gehoorzaamde zonder tegenspraak het gezag van paus en bisschoppen. Simonis kan de snel veranderende wereld maar moeilijk begrijpen.

Simonis lijkt nog het meest op een oprecht vrome priester die dagelijks de mis opdraagt, zijn brevier bidt en zich verdiept in geestelijke lectuur. „Bij psychisch lijden, ziekte en dood legt hij vaak een hartelijk medeleven aan de dag. Wat niet wegneemt dat de kardinaal onorthodoxe geloofsgenoten als bisschop Muskens en theoloog Schillebeeckx die onder vuur van Rome lagen, niet de steun heeft geboden die zij van hem mochten verwachten. Menige geloofsgenoot heeft onder zijn orthodoxie geleden.”


„Het leven ís niet leuk”

Hét grote manco van de westerse cultuur is dat de meeste mensen niet onder ogen willen zien dat het leven eindig is, vindt kardinaal Simonis. „De kerk zal haar relevantie alleen behouden als ze de moed heeft tegen die stroom in te gaan, door erop te wijzen dat lijden en tegenspoed inherent verbonden zijn met ons mens-zijn, en te laten zien hoe men daar zin aan kan ontlenen.”

Hij vroeg eens een jong stel dat op het punt stond in het huwelijk te treden of ze bepaalde idealen hadden. „De jongen en het meisje keken me vragend aan. Ik legde uit: wat jullie met je leven willen, waar jullie voor staan, waar jullie op hopen? Ze antwoordden: „Dat we het leuk hebben: in onze relatie, ons werk, in alles.” Ik heb hen toen gezegd: „Het leven ís niet leuk. Het is zinvol. Het is de moeite waard om geleefd te worden, maar er zijn heel wat beproevingen die zelfs de meest gelukkige mens moet doorstaan: ziekte, dood van geliefden, persoonlijke tegenslagen. En velen hebben zelfs een leven van uitsluitend ellende. Toch moeten ook zij proberen zin aan hun bestaan te ontlenen. En dat kan alleen als je beseft dat ieder van ons wordt gedragen door de liefde van God.”

De zekerheid dat hij, net als iedereen, eens zal moeten sterven, boezemt de 83-jarige geestelijke geen vrees in. „Waar ik wel angst voor heb, is een pijnlijk sterfbed. Ik ben geen held en hoop dat ik in dat geval het lijden een plaats zal weten te geven. Voorlopig leg ik mijn lot in handen van de Heer en bid ik voor een zalige dood en dat ik met een goed geweten mag sterven.”

Simonis zal worden begraven op de rooms-katholieke begraafplaats Sint Barbara, aan de oostkant van de stad Utrecht. „Ik heb mijn plekje al gezien; ze hebben het mij aangewezen, vlak bij de ingang van de neogotische kapel, in de buurt van Alfrink en Willebrands. Mooi!”

Hij is er vast van overtuigd dat er een hel bestaat. Niet in de vorm van een zee van vuur, maar als een plek waar je wordt veroordeeld tot eeuwige eenzaamheid. „Ik betwijfel overigens of de populatie er groot zal zijn. Daar is God te barmhartig voor. Maar dat er op het einde der tijden voor sommigen een afrekening volgt, dat geloof ik stellig. Zouden de daders van monsterachtige misdaden, die op aarde vaak de dans ontspringen, ook in het hiernamaals ongestraft blijven, dan had ons aardse bestaan geen enkele zin. Dan zou het verschrikkelijke lijden dat schuldloze mensen, elke generatie opnieuw, moeten ondergaan, het ten hemel schreiende onrecht dat hun wordt aangedaan, slechts een wrede grap zijn. Gelukkig is God behalve barmhartig ook rechtvaardig.”

De kardinaal hoopt niet in de hel terecht te komen. Wel vindt hij na zijn sterven een bepaalde tijd van loutering noodzakelijk, om daarna God van aangezicht tot aangezicht te kunnen ontmoeten. „Daarom geloof ik ook in het bestaan van een vagevuur waar je de kleinere vergrijpen kunt uitboeten, alvorens voorgoed met God verenigd te worden.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer