Abdurrahman Özsoy was een van de eerste Turkse gastarbeiders in Nederland
Abdurrahman Özsoy zou voor een jaar op een atelier in Nederland komen werken. Inmiddels woont hij hier al 48 jaar. „Als ik kom te overlijden wil ik in Turkije worden begraven, naast mijn vader.”
Özsoy is een van de Turkse gastarbeiders van het eerste uur. In 1966 kwam hij met een groep van vijftig op Schiphol aan. Hij herinnert het zich nog als de dag van gisteren. „Een van de mannen had tijdens de vlucht zo veel alcohol genuttigd dat hij dronken was. Na de landing ging hij naast het vliegtuig zitten en riep luidkeels: Laat het avontuur maar beginnen!”
Özsoy zocht niet het avontuur, hij wilde werken. De 73-jarige Turk zit ontspannen op de bank in zijn etagewoning in Amsterdam-Oud-West. Zijn 37-jarige zoon Riza, die geneeskunde heeft gestudeerd en bij het UWV werkt, zit naast hem zit en vertaalt zo nodig de woorden van zijn vader of geeft in zijn plaats antwoord.
Af en toe is de kennis van het Nederlands niet toereikend en stapt Özsoy over op het Turks. „Er waren altijd wel landgenoten in de omgeving die mij uitlegden wat ik moest doen, zodat de noodzaak om Nederlands te leren niet echt aanwezig was”, verontschuldigt Özsoy zich. Lachend: „Natuurlijk waren er niet altijd Turken in de buurt. Zo ging ik in het begin een keer naar de slager en vroeg om schapenvlees. De slager begreep me niet. Hij sprak geen Turks en ik geen Nederlands. Om duidelijk te maken wat ik wilde deed ik in de winkel een schaap na.”
Özsoy komt uit Afşin, een middelgrote stad ten zuidwesten van de hoofdstad Ankara. Özsoy: „Afşin is bekend van de legende van de zeven slapers. In de tweede of derde eeuw zochten christenen, omdat ze door de Romeinen werden vervolgd, een veilig heenkomen in een grot. Ze vielen in slaap en werden na 300 jaar weer wakker. Iedereen keek er natuurlijk vreemd van op. Deze legende is in Frankrijk en Spanje ook bekend, maar ik ben er voor 80 procent zeker van dat het verhaal uit Afşin afkomstig is.”
U kwam in 1966 naar Nederland gegaan. Hoe ging dat in zijn werk?
„Van beroep ben ik kleermaker. Om te laten zien dat ik dat echt wel was, moest ik vooraf in Ankara examen afleggen. Ik moest een voering in een jas naaien. Dat was voor mij een koud kunstje. En ik moest een medische keuring ondergaan.”
Hoe reageerde uw familie?
„Aanvankelijk wist alleen mijn vader dat ik naar Nederland wilde gaan. De afspraak was dat ik voor een jaar zou gaan en dan zou terugkeren, maar na 48 jaar ben ik nog niet terug.”
Bij confectiefabriek Stibbe in Amsterdam kon Özsoy aan de slag. „Ik kwam op de afdeling terecht waar de kraag en de voering van de overjassen werden gemaakt. Nederlandse vrouwen werkten aan de band en de Nederlandse mannen deden vooral het strijkwerk. Het moeilijke werk deden wij, gastarbeiders.”
Özsoy werkte er vijf dagen in de week. „Op zaterdag werkte ik als coupeur voor een atelier in Amsterdam. Bij elkaar verdiende ik ruim 70 gulden. Veel bleef daar niet van over, want ik had natuurlijk mijn verblijfkosten. Met andere gastarbeiders sliep ik in een pension aan de Keizersgracht.”
Hoe waren de contacten tussen de Turkse en de Nederlandse werknemers?
„Heel positief. Eigenlijk waren er nooit problemen. Er was één uitzondering, ene Max. Turkse werknemers vond hij maar niets. Hij gooide water op de vloer waar wij wilden bidden.”
Na het confectiebedrijf volgde ruim een jaar de Fordfabriek, waar Özsoy de autostoelen moest monteren. Ook hier mocht hij tijdens de pauze bidden. „Daarna heb ik bij een naaiatelier gewerkt. Dan praten we over begin jaren zeventig.”
Al die tijd had u nog geen vrouw?
„Nee, in 1968 ging ik voor het eerst terug naar Turkije. Ik vond de dochter van mijn oom en tante leuk en wilde om haar hand vragen. Maar haar oudere zus was nog niet getrouwd. Volgens de Turkse traditie moest ik wachten totdat zij de deur uit was. Mijn oom zou me laten weten wanneer dat ging gebeuren. Ik keerde dus onverrichter zake terug naar Nederland. Een paar maanden later schreef mijn oom dat ik om de hand van zijn jongste dochter kon vragen, omdat zijn oudste dochter een man had. In 1969 trouwden we.”
Vond uw vrouw dat wel wat?
Riza, glimlachend: „Ze had geen keus.”
Özsoy: „Ik heb mijn vrouw hoog staan. Ik zorgde voor brood op de plank, maar zij voor het huishouden en de kinderen. Zij voerde gesprekken met hen en bracht hun normen en waarden bij, toonde genegenheid en interesseerde zich voor hun opleiding. Ze was echt de spil, de koningin in het gezin.”
De woorden worden als het ware onderstreept door een bos bloemen die op dat moment wordt bezorgd. Riza: „Die heeft mijn jongste zus, die in Istanbul als psycholoog werkt, via internet laten bezorgen. Ze zijn voor mijn moeder bedoeld.”
Toen Özsoy in 1969 naar Nederland terugkeerde, moest hij zijn vrouw achterlaten omdat hij geen geschikte woonruimte had. De nood werd nog groter toen zijn vrouw van hun eerste kind beviel. Özsoy wilde hen naar Nederland halen, maar hij wist niet hoe. Een vriend adviseerde hem een brief te sturen aan koningin Juliana. „Dat was voor de grap bedoeld, maar ik deed het toch, in het Turks.”
Wat schreef u?
„Ik schreef dat ik een Nederlander was en letterlijk: „Ik ben een Turkse gastarbeider en ik wil graag mijn gezin naar Nederland halen. U, Majesteit, u zou ook uw gezin missen als u in het buitenland werkte. Help mij alstublieft. Ik wil in Nederland een huis hebben, waar ik met mijn gezin onder één dak kan wonen. Ik vertrouw u zeer. U bent mijn koningin.”
Korte tijd later kreeg Özsoy een woning en kon hij zijn gezin naar Nederland laten komen. De gastarbeider heeft in die periode nog even voor zichzelf gewerkt en is nog een keer naar Turkije teruggekeerd. „Daar kreeg ik een grote opdracht, maar ik kreeg geen cent uitbetaald. Na drie maanden keerde ik terug naar Nederland. Mijn vrouw en ik besloten toen voor altijd hier te blijven.”
Nederland is wel veranderd in de jaren dat u hier bent. Hoe hebt u dat ervaren?
„Nederlanders nodigden ons vroeger bij hen thuis uit. Men was aardig voor ons. Dat is er bijna niet meer.”
Hebt u daar een verklaring voor?
„Het is ook de schuld van de Turken. Wij hebben ons niet altijd netjes als goede moslims gedragen.”
Bent u voorstander van een islamitische partij in Nederland?
„Ik houd me niet met politiek bezig. Politiek is de waan van de dag.”
U volgt ongetwijfeld het gebeuren in het Midden-Oosten. Wat vindt u van IS?
„IS heeft niets te maken met islam. In de Koran staat dat als je een mens doodt, je in feite de hele mensheid doodt. Dat is dus een grote zonde. Wie die begaat komt niet in de hemel, ook al denken die strijders van wel.”
Hebt u nooit spijt gehad dat u naar Nederland bent gegaan?
„Nee, het is een kwestie van het lot. Wat Allah wil, gebeurt. Een mens kan wel denken en plannen maken, maar de wil van Allah geschiedt.”
Hebben uw kinderen nooit gezegd: Was toch in Turkije gebleven?
Riza: „Ik heb altijd gezegd: Blijf hier, want dan kunnen wij onze opleiding hier afronden. Toen mijn vader wilde terugkeren heeft hij mijn oudste broer en zus vooruit gestuurd. Ze kwamen in een internaat terecht en dat heeft niet goed gewekt. Als je in Nederland bent opgegroeid, valt het niet mee om je in Turkije aan te passen.”
Als u komt te overlijden, waar wilt u dan begraven worden, in Nederland of in Turkije?
„In Turkije, naast mijn vader in het familiegraf.”
Mede n.a.v. Sahin Yildirim: ”50 jaar, 50 verhalen”. Dit boek vertelt de geschiedenis van Turkse migranten in Nederland. Zij komen zelf aan het woord, maar ook de Nederlanders die met hen te maken hadden: hun collega’s, hun buren en hun schoolmeesters.
Vijftig jaar islam in Nederland
In 1964, dit jaar 50 jaar geleden, tekende Nederland een wervingsverdrag met Turkije. Dat verdrag betekende het begin van een grote toestroom gastarbeiders. Waar Nederland in 1960 nog maar enkele tientallen Turken met een officiële verblijfsvergunning telde, was dat aantal in 1973 al opgelopen tot zo’n 65.000.
Vijf jaar na het wervingsverdrag, in 1969, volgde een soortgelijke overeenkomst met Marokko. Ook uit dit land kwamen tienduizenden gastarbeiders naar Nederland.
Deze verdragen vormden het begin van een steeds manifestere aanwezigheid van de islam in Nederland. Wat is er in die halve eeuw veranderd? Dit katern belicht die vraag vanuit verschillende perspectieven.