Schriftberijmingen in verleden en heden
Berijmde psalmen zijn er te kust en te keur: van Datheen en Marnix tot ”1773” en ds. Meeuse. Maar ook het fenomeen Schriftberijming heeft oude papieren. Wie meedoet aan de prijsvraag die deze krant uitschrijft, staat in een lange traditie.
De Reformatie in de 16e eeuw is een bloeitijd als het gaat om psalmberijmingen. Daarvóór waren de psalmen altijd wel gezongen, maar meestal niet in de volkstaal en vaak ook niet in rijm- en strofevorm. Dat verandert echter als de Bijbel in de volkstaal verschijnt en de reformatoren het kerkvolk de psalmen in hun eigen taal op de lippen willen leggen. Voor dergelijke gemeentezang zijn liederen in strofevorm en met rijmende regels heel geschikt.
In het kielzog van de berijmde psalmen verschijnen echter ook andere liederen. Soms zijn het zogenoemde vrije liederen, maar vaak gaat het om berijmingen van andere Schriftgedeelten. Wie met Calvijn het standpunt huldigt dat je de gemeente het beste Gods Woord op de lippen kunt leggen, zal vooral uit de oudtestamentische Psalmen putten, maar kan ook uit de voeten met andere poëtische Schriftgedeelten op rijm.
Mooi voorbeeld is de eerste complete Nederlandse psalmberijming, de Souterliedekens, die in 1540 in Antwerpen verschijnt. Na de 150 psalmen wordt een aantal liederen toegevoegd die meestal ook op Bijbelteksten teruggaan, bijvoorbeeld het lied van Hanna (1 Sam. 2), het danklied van Hizkia (Jes. 38), de liederen van Mozes (Ex. 15 en Deut. 32) en de lofzang van Habakuk (Hab. 3). Stuk voor stuk teksten die in de middeleeuwen in het Latijn naast de psalmen een min of meer vaste plek in de getijdenliturgie hadden, de zogenoemde oudtestamentische cantica.
In de psalmboeken die vanaf 1539 in de geest van Calvijn gemaakt worden, staan ook dergelijke liederen, maar dan ligt het accent vooral op de nieuwtestamentische cantica: de lofzangen van Maria, Zacharias en Simeon. Daarnaast is er altijd plaats ingeruimd voor zogenoemde catechetische liederen waarin het geloof (Twaalf Artikelen), het gebod (Tien Geboden) en het gebed (Onze Vader) zijn vertolkt.
Marnix
Als Datheen in 1566 het Geneefse Psalter overzet in het Nederlands, sluit hij bij die Franse traditie aan. Na de psalmen worden de drie catechetische liederen toegevoegd, evenals de berijmingen van de drie nieuwtestamentische cantica – de Bedezang voor de Predikatie is een vreemde eend in de bijt.
Doordat Datheens berijming in de Gereformeerde Kerk al snel het alleenrecht krijgt, blijft officieel het accent de eeuwen door op de paar nieuwtestamentische cantica liggen. Dat neemt niet weg dat dichters zich blijvend laten inspireren door ook andere Bijbelteksten.
Marnix van Sint-Aldegonde is de eerste gereformeerde berijmer die daar grondig mee aan de slag gaat. De tweede versie van zijn psalmberijming, uit 1591, bevat zelfs een speciale afdeling: ”Het Boeck Der heylige schriftuerlijcke lofsangen”. En daar verschijnen ze weer, al de oudtestamentische cantica uit de middeleeuwen, nu op rijm gezet en zingbaar op een bekende melodie: van de lofzangen van Mozes, Debora en Hanna, tot de liederen van David, Salomo, Jesaja, Daniël en Jona. Uit het Nieuwe Testament is nu ook de lofzang van de engelen berijmd, te zingen op de melodie van Psalm 80.
Overigens doet Marnix’ leermeester Théodore de Bèze, Calvijns opvolger in Genève, in diezelfde tijd iets dergelijks. Eerst verzorgt hij twee Latijnse versies van het psalmboek waarin hij ook oud- en nieuwtestamentische cantica opneemt. In een Franse vertaling uit 1581 staan deze cantica in proza afgedrukt. Vervolgens krijgt Beza van de nationale synode van Montauban de opdracht om ten behoeve van de Franse vluchtelingen in Londen deze Bijbelliederen te berijmen. Dat resulteert in 1595 in de bundel ”Les Saincts Cantiques”, waarin zeventien Schriftberijmingen staan.
Soorten en maten
Na Marnix is er een hele rij dichters en dominees die niet alleen de psalmen, maar ook andere Schriftgedeelten berijmen en zingbaar maken. Revius bijvoorbeeld. Zijn ”Over-Ysselsche sangen en dichten” uit 1630 bevat naast tal van gewone gedichten ook zingbare berijmingen van gedeelten als Deuteronomium 32, 2 Samuël 1, 2 Samuël 23 en de Klaagliederen van Jeremia. Overigens ook het apocriefe gezang van de drie mannen in het vuur, een lied dat al in de Vroege Kerk tijdens de paasviering werd gezongen en lang populair is gebleven.
Ook bij Revius’ tijdgenoot Willem Sluiter komen we in zijn ”Psalmen, lof-sangen, ende geestelike liedekens” een groot aantal Bijbelgedeelten op rijm tegen, zoals het Schelfzeelied en de lofzang van Hanna. Overigens is bij Sluiter goed te zien dat er Bijbelliederen in soorten en maten zijn. Geeft hij in het ene gezang een vrij getrouwe weergave van de Bijbeltekst, het andere is meer een lied naar aanleiding van een Schriftgedeelte. Zo wijdt hij in zijn samenspraak tussen Christus en de Kananese vrouw maar liefst zeventien strofen aan het korte gesprek dat Markus 7:24-30 weergeeft.
Die vrijheid is zo mogelijk nog groter bij Jodocus van Lodenstein in zijn bundel ”Uyt-spanningen” uit 1676. Een groot aantal van zijn ”Stigtelyke liederen” is geënt op Bijbelteksten, maar het gaat dan om vrije bewerkingen met allerlei uitbreidingen.
Wat deze mannen, anders dan Marnix, gemeen hebben, is dat ze niet dichten met het oog op de gemeentezang in de kerk. Hun liederen zijn bedoeld voor persoonlijke stichting of huiselijk gebruik.
Kerklied
Dat wordt in de 19e eeuw anders met liederen van iemand als dominee-dichter Nicolaas Beets. Zijn ”Daar is uit ’s werelds duistre wolken” (naar Jesaja 9) wordt als kerklied herkend en opgenomen in de Vervolgbundel van de Evangelische Gezangen uit 1869. Hetzelfde geldt voor het lied ”Laat m’in U blijven, groeien, bloeien” (naar Joh. 15) van dominee-dichter J. J. L. ten Kate. Even later krijgt diens ”De dorre vlakte der woestijnen” (naar Jes. 35) een plek in de hervormde zangbundel van 1938.
Dan zijn we aanbeland in de 20e eeuw, als het kerklied een hoge vlucht neemt. Aanvankelijk is er vooral aandacht voor het geestelijk lied ”uit de schat van de kerk der eeuwen” (ds. Hasper). Maar vooral in de aanloop naar het Liedboek voor de kerken (1973) komen de Bijbelliederen weer volop in de aandacht te staan. Het eerste deel in die bundel (115 liederen) is zelfs speciaal ingeruimd voor dit genre.
De oude cantica komen, in een nieuw jasje, weer terug. Dichters als Ad den Besten, Jan Wit en Willem Barnard berijmen opnieuw het Schelfzeelied, het lied van Hanna, het gebed van Hizkia en het gebed van Jona. Maar ook nieuwe Bijbelgedeelten worden ontdekt als drager van een lied, zoals het scheppingsverhaal (Gen. 1), de uittocht (Exodus 12), de profetie van de Spruit van David (Jer. 23) en de roep van de Wijsheid (Spr. 8). Veel nieuwtestamentische gedeelten krijgen nu ook een ‘behandeling’, zoals het hoofdstuk der liefde (1 Kor. 13), Paulus’gebed (Ef. 3), de Christushymne (Fil. 2) en het gezicht van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde (Openb. 21).
Kerken die het Liedboek niet voetstoots omarmen, zoeken eveneens naar Bijbelliederen als aanvulling op het psalmboek. Zo geven de Christelijke Gereformeerde Kerken al in 1974 een negentiental Bijbelliederen uit het Liedboek vrij, om later zelf een bundel met veertig berijmingen van „aaneengesloten passages uit de Heilige Schrift waarin de oorspronkelijke tekst trouw wordt gevolgd” uit te geven: de bundel ”Schriftberijmingen”.
Schouders
Zo zijn de eeuwen door mensen bezig geweest met het weergeven van Schriftplaatsen in dichtvorm, al dan niet bedoeld als lied. Niet alleen gereformeerden en predikanten, maar dichters van allerlei pluimage en van iedere geloofsrichting. Van de rooms-katholieke Joost van den Vondel en de remonstrantse Lucretia van Merken, tot de Reveilman Willem Bilderdijk en de protestantse onderwijzer Willem de Mérode.
In onze tijd maken dichters als André F. Troost en Ria Borkent veelvuldig Bijbelliederen en publiceert Johan Janse onder de titel ”Nieuwveense Zangen en Dichten” psalm- en Schriftberijmingen. Van de hand van dirigent Piet den Uil verscheen onlangs een berijming van Klaagliederen 3. Ds. C. J. Meeuse publiceert komend voorjaar de bundel ”Bijbelse gezangen”, met daarin een groot aantal Schriftberijmingen.
Wie meedoet aan de Schriftberijmingenprijsvraag, staat kortom op de schouders van een bijna vijf eeuwen oud voorgeslacht.