Spruyt: Afbraak verzorgingsstaat gevaarlijk avontuur
Een maand geleden overleed, 95 jaar oud, NRC-columnist J. L. Heldring. Eind vorig jaar schonk hij mij zijn bibliotheek van boeken over het Reveil, waarvan de boeken van en over zijn grootvader Ottho Gerhard Heldring het hart vormden. Die overgrootvader was predikant en nam samen met zijn vrienden uit de Reveilkring vele initiatieven om maatschappelijke en morele nood te lenigen. Halverwege de negentiende eeuw begonnen de contouren van de sociale kwestie zich af te tekenen, in een tijd waarin liberalen regeerden. In de Armenwet van 1854 hadden zij laten opnemen dat de overheid alleen in geval van „uiterste noodzaak” bereid was bij te springen. Vandaar.
Met deze oplossing van de particuliere liefdadigheid voor de sociale kwestie hebben we in Nederland geen genoegen genomen. Zij was te willekeurig, en hield een systeem in stand waarin mensen nergens recht op hadden en dankbaar moesten zijn. Een goed leven was geen gunst, en hulp moest anoniem worden verstrekt zonder dat de hulp ontvangende mens de smaak van schoensmeer leerde kennen.
Ons systeem, de verzorgingsstaat, stuit nu op zijn grenzen, onbeheersbaar en onbetaalbaar als hij geworden is. Staatssecretaris Van Rijn heeft bijvoorbeeld omvangrijke bezuinigingen op de AWBZ aangekondigd, die de nodige commotie hebben veroorzaakt. Alleen hulp die familieleden, vrienden en buren niet kunnen verlenen, komt nog voor vergoeding door de overheid in aanmerking. Impliciet omarmt Van Rijn hiermee het oude christelijk-sociale denken zoals dat in zijn meest zuivere vorm door Abraham Kuyper op het Christelijk-Sociaal Congres van 1891 is geformuleerd.
Maar hoeveel politieke steun krijgt Van Rijn en wat zullen de maatschappelijke gevolgen zijn van zijn revolutionaire oproep tot een nieuwe cultuur van affectief burgerschap?
Civil society
De Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO), een adviesorgaan van de regering, heeft vorige week een studie (”Rondje voor de publieke zaak”) uitgebracht waarin op deze vragen wordt ingegaan. Van Rijn zelf sprak mooie woorden bij de presentatie, maar toch blijf je achter met een gevoel van onzekerheid. Zijn we niet tamelijk kansloos bezig met pogingen de tandpasta terug te duwen in de tube?
Van Rijns maatregelen veronderstellen namelijk de aanwezigheid van een ”civil society”, van een samenleving van mensen die nog in levensverbanden als gezin, familie, buurt, wijk en kerk functioneren en naar elkaar omkijken. Die samenleving bestaat niet meer. De oude plicht tot naastenliefde is afgekocht met premies en belastingen aan de staat, die als een nanny voor ons allen zorgt.
In die situatie kun je natuurlijk je plannen gewoon toch doorzetten, en op een wonder hopen. Jan Peter Balkenende had aan het begin van deze eeuw forse kritiek op het statelijke denken van paars, en geloofde in een soort ”shock-and-awe”. Als de overheid zich zou terugtrekken, zou blijken dat er genoeg vitaliteit in de samenleving overgebleven is om de leemtes die ontstaan op te vullen.
In de hete zomer van 2003 leek hij nog gelijk te krijgen ook. Door het warme weer brak het dijkje rond Wilnis en liepen huizen in het dorpje onder water. Zelfs daar groetten de bewoners hun buren slechts schichtig, en kenden zij elkaar niet. Geconfronteerd met de noodzaak bezems en dweilen van elkaar te lenen, bleek het gezamenlijk opruimen van de modderboel nog gezellig ook, en groeide de civil society met iedere centimeter dat het water steeg.
Populisten
Mogen we daarop hopen? De reacties tot dusver op de kabinetsplannen bieden daarvoor geen rechtvaardiging. Ik hoef het dan nog niet eens te hebben over oud-CDA-Kamerlid Ton de Kok, die begin dit jaar de pil van Drion in de warme belangstelling aanbeval van ouderen die hun zorgbehoefte niet op hun kinderen wensen af te wentelen. We kunnen het ook hebben over de kaste van de maatschappelijk betrokken sociologen, die zich traditioneel in de krochten van de Universiteit van Amsterdam hebben genesteld. Zij wijzen erop (Trouw, 20 mei) dat mensen autonoom zijn, en dat de staat hen daarom onafhankelijk van hun natuurlijke netwerk wilde maken. Het is vervelend, maar waar.
Bovendien kunnen de plannen voor maatschappelijke onrust gaan zorgen. Juist in de huidige politieke omstandigheden zou dat zomaar kunnen. De traditionele verzorgingsstaat heeft nieuwe verdedigers gekregen in het populisme, van links en van rechts. Populisten reppen soms ook graag van ”onvervreemdbare verworvenheden” en zijn er niet voor opgericht om te voorkomen dat veenbrandjes tot vuur oplaaien. Juist de combinatie van het verdwijnen van perspectieven en politieke ondernemers die de frustratie daarover zouden kunnen exploiteren, kan een explosief mengsel blijken.
Het lijkt mij ook niet dat dit kabinet die samenleving wil terugbrengen door het christendom te gaan promoten. Integendeel, het lijkt dit kabinet er veel aan gelegen te liggen religie achter de voordeur terug te dringen, tot aan de beperking en opheffing van klassieke grondrechten toe. Wat dat betreft wordt het paard eerder achter dan voor de wagen gespannen.
Het RMO-rapport eindigt dan ook gelaten: „Hoe alles in de praktijk zal uitpakken, zal moeten blijken.”