Ex-thuislezer John Tollenaar: Ik voel me soms net een gekooide vogel
Voor veel wil hij zich verontschuldigen. Niet alles in zijn leven was om over naar huis te schrijven. John Tollenaar heeft spijt. „Sommige mensen moeten niets meer van mij hebben, maar ik dacht echt in de weg van de Heere te zijn.”
In 1996 stichtte Tollenaar een huisgemeente in Terneuzen. Zelf werd hij voorganger. Eindelijk kon hij gehoor geven aan wat hij van jongs af aan ervoer als zijn roeping om het Woord te verkondigen. Zijn bevestiging tot predikant kreeg hij, zei hij toen, rechtstreeks uit de hemel: „Omdat er niemand was om mij tot predikant te bevestigen, ik zeg het met eerbied hoor, schoot alleen de Heere over. Hij sprak tot mij de woorden uit 1 Samuël 3:20: „En gans Israël, van Dan tot Berseba toe, bekende dat Samuël bevestigd was tot een profeet des Heeren.””
En toch was dat geen wettige bevestiging tot het ambt van predikant.
„Ik meende toen van wel, maar wil het graag terugnemen.”
In zijn hoekwoning in Terneuzen kijkt Tollenaar terug op een moeilijke periode in zijn leven. „Ik ben er niet trots op. Toch mag ik zeggen dat het ons in die tijd aan niets heeft ontbroken. De Heere heeft wonderlijk gezorgd, altijd weer.”
Naast zijn woning heeft Tollenaar twee garageboxen in gebruik. Daar heeft hij zijn bibliotheek in onder gebracht. Er staat ongeveer 130 meter boeken. „Het meeste heb ik wel gelezen.”
De boeken staan zorgvuldig gerangschikt: Bijbelverklaringen, Calvijn, Oude Testament, Nieuwe Testament, rechtvaardigmaking, dogmatiek, homiletiek, preken, ethiek, de dood. „Ik ben inmiddels aan het selecteren, want dit moet geen hebzucht worden.”
Johannes François Tollenaar werd in 1972 geboren in een gezin dat behoorde tot de gereformeerde gemeente in Nederland te Terneuzen. „Reeds in mijn jeugd had ik een tere inslag. De kerkgang was mijn lust en mijn leven. Op mijn vierde las ik al oudvaders. Toen ik negen jaar oud was, preekte ds. F. Mallan bij ons over de nieuwe naam op de witte keursteen uit Openbaring 2. Ik geloof echt dat de Heere toen avondmaal met mij hield in de bank. Het heeft een onuitwisbare indruk gemaakt.”
Een vrome jongen was hij niet, zegt Tollenaar. „Ik heb veel kwaad gedaan, veel zonden bedreven. Maar de Heere heeft genadig naar mij willen omzien.”
Als puber kocht hij al oude boeken, over godsdienst en geestelijk leven. „Toen kwam er een kind van God bij mij dat zei: „John, als je door al die boeken niet bekeerd wordt, zullen ze eeuwig tegen je getuigen.” Daar schrok ik erg van. Maar ik dacht ook: Waarom zegt zo’n man dat nu zo hard? Waarom zegt hij niet: „Joh, wat trekt jou toch in die oude boeken?” Later heb ik weleens gedacht: „Gunnen we elkaar de zaligheid nog wel?”
Gaandeweg raakte Tollenaar met zijn kerkenraad in een conflict over het stuk van de rechtvaardigmaking. „Ik las bij sommige oudvaders andere dingen dan die ik zondags hoorde, en ik kon daar niet over zwijgen.”
Vele gesprekken werden er gevoerd. Er ontstond geen ruzie, maar de kloof werd wel steeds dieper. „Ze vonden mij te scherp.” Na een korte stilte, een zeldzaamheid in het lange gesprek, zegt hij: „Ook hier ligt voor mij een stuk schuld. Ik had het anders moeten doen.”
Uiteindelijk zegde Tollenaar in 1995 zijn lidmaatschap op en werd thuislezer. „Na bijna twintig jaar doet het me nog steeds pijn als ik langs de kerk aan de Vlooswijkstraat kom. Daar was zo vaak mijn hart verklaard, onder de prediking van ds. W. Verhoeks en ds. F. Mallan. Wat had ik een respect voor zulke dienaren van het Goddelijke Woord. Het was voor mij nooit een vraag of er wel een aanbod van genade werd verkondigd, want de dierbaarheid van Christus werd rijk uitgestald. Als Christus ruim wordt gepredikt, dan is dat voluit aanbod van genade, ook al wordt dat misschien zó niet genoemd.”
In zijn bibliotheek staat nogal wat van dr. C. Steenblok, maar ook van ds. A. Verhagen. „Steenblok waardeer ik om zijn dogmatiek, Verhagen om zijn preken. Toen ik twaalf jaar oud was, vroeg ik eens aan de ouderling: Waarom wordt bij ons eigenlijk nooit Verhagen gelezen? Waarop hij zei: Jongen, daar moesten we maar niet aan beginnen.”
Maar u zegde uw lidmaatschap op. Opeens hoorde u er niet meer bij.
„Erger nog. Ik had daar zelf voor gekozen. Over de gemeente van de Vlooswijkstraat kan ik nog steeds geen kwaad woord horen. Ik ben er gewoon over mezelf gestruikeld.”
De Heere vraagt om de onderlinge bijeenkomsten niet na te laten. Toch zat u zondags thuis.
„Het deed me iedere zondagmorgen pijn als ik dacht aan de stammen die opgingen naar Gods huis, en wij zaten in de huiskamer, weliswaar met een oude schrijver en met de psalmen-cd ”Zulks zingt dat volk”, maar we zaten toch thuis. Heel verdrietig.”
Tollenaar begon een huisgemeente. Hij was toen 23 jaar. De meeste van zijn volgelingen hadden alle kerken in de regio wel zo’n beetje gezien en die vervolgens ook weer verlaten. Sommigen stelden hun huis ter beschikking. Vandaar de naam ”oud gereformeerde huisgemeente”. Dat ”oud gereformeerde” had niets te maken met het kerkverband dat ook zo heet. „Het ging ons om de oude, gereformeerde leer die wij aanhingen.”
In Gouda volgde Tollenaar een CGO-cursus Hebreeuws. Hij vond vervolgens veel vreugde in het voorgaan, in eigen huis, en dan hier en soms daar, in de buurtschap De Zilk, in Terneuzen, in Sommelsdijk en in Sleeuwijk. „Ik meen het echt als ik zeg dat ik een roeping heb om het Woord te verkondigen. Dus ik ben gaan preken. Heel impulsief misschien. Maar ik kon niet anders.”
Van mijn kant ligt ook hier schuld, zegt Tollenaar. „Ik heb er nog steeds last van. Vooral omdat ik de doop heb bediend aan ons eigen kind. Dat preken ging nog wel, maar toen ik meende dat ik het sacrament van de doop mocht bedienen, toen ging het mis. Vreselijk, zomaar een sacrament bedienen. Had ik dat maar nooit gedaan.”
Waarom met uw roeping niet de kerkelijke weg gegaan?
„Maar we hadden zo’n goede tijd. Drie jaar mocht ik voorgaan, kon ik me dagelijks verdiepen in het Woord, mocht ik me voorbereiden op de dienst des Woords. Het was de mooiste tijd van mijn leven. Ik had geen salaris, en we waren nergens voor verzekerd. Maar wat we nodig hadden, werd ons door de raven gebracht. Het viel zomaar de brievenbus binnen. Precies wat we nodig hadden, vaak op de gulden nauwkeurig. We maakten de meest wonderlijke uitreddingen mee. De Bijbel had toch gelijk: „Als Ik u uitzond, zonder buidel, en male, en schoenen, heeft u ook iets ontbroken? En zij zeiden: Niets.””
Dat zijn vreemde dingen.
„Ik weet het. Men vindt dat zelfs eng. Zulke wonderen geloven we wel van William Huntington, maar als het bij ons in de straat gebeurt, is dat opeens van de duivel. Het meeste onbegrip heb ik ervaren van eigen mensen, uit de kring. Er was vijandschap. Er kwamen vreselijke brieven. Sommigen keken de andere kant op als ik langskwam.”
Met de blik in de verte zegt Tollenaar: „Toen is er een enorme wrok in mijn leven gekomen. In onze kringen zijn we goed in oordelen en veroordelen. Vergeving kennen wij nauwelijks, daarvoor moet je kennelijk bij evangelische beweging zijn.”
Nijd is een verrotting der beenderen.
„Ja, zeg het zo maar.”
De huisgemeente hield na drie jaar op te bestaan. Tollenaar raakt burn-out, was de moed helemaal kwijt. De laatste overdenking die hij hield, ging over Nehemia 1:11: „Ik nu was des konings schenker.” „Ik zag zo veel liggen in die tekst. De Borg kwam erin naar voren, hoe Hij leed in Gethsémané, hoe Hij vroeg of de drinkbeker aan Hem voorbij mocht gaan. Maar dat kon niet. Straks in de hemel zal Hij het opnieuw zeggen: „Ik nu was des konings schenker.”
„Er waren bezoekers van die laatste dienst die zeiden: „Meneer Tollenaar, wat zou er nu gaan gebeuren? We hoorden dat u bijzonder veel licht kreeg in deze tekst, en dat doet de Heere meestal als er verdrukking op komst is.” De verdrukking is me sindsdien duidelijk geworden.”
In 2000 sloot Tollenaar zich met zijn gezin aan bij de plaatselijke gereformeerde gemeente. Ds. C. Harinck doopte daar in één dienst hun kinderen. „Zoals het kerkelijk betaamt.”
Inmiddels heeft hij de diversiteit in Gods knechten leren zien, zegt hij. „Als de Christus maar naar voren wordt gebracht. Termen als licht en zwaar doen mij niets meer, als Hij maar schitteren gaat, als Hij maar aan Zijn eer komt, als het mijn hart maar raakt.”
Nog steeds denkt u een roeping te hebben om het Woord te verkondigen?
„Daar sta ik mee op en daar ga ik mee naar bed. Ik verberg veel verdriet achter een joviale lach, maar de mensen moesten eens weten hoe ik ermee zit.”
Op zijn bureau ligt alles klaar, een Bijbel, een psalmboek, een commentaar. „Ik blijf preken maken. Pas heb ik een prekenserie gemaakt over Hizkia. Ik zie zo veel liggen in het Woord wat ik graag met anderen zou willen delen, maar het kan niet. Ik zie weleens een leeg kerkje te koop te staan. Dan ben ik zo geneigd dat te kopen, en weer te beginnen. Ik voel me een gekooide vogel. Ik ben besloten en kan niet uitkomen.”
Hoe nu verder?
„Er liggen beloften dat de Heere ervoor zal zorgen. Hoe dat moet, weet ik niet. Ik durf zelf ook geen stappen meer te zetten, uit vrees weer verkeerde dingen te doen. Zelf heb ik er al te veel met mijn vingers aan gezeten. Ik hoop en verwacht dat de Heere wegen opent die tot nu toe voor mij gesloten bleven, waar dan ook, en hoe dan ook. Hij geeft het Zijn beminden als in de slaap.”
In 2000 begon Tollenaar een eigen begrafenisonderneming. Daarnaast is hij drie dagen per week nacht- en avondhoofd van de Stichting ZorgSaam Zeeuws-Vlaanderen. „Als begrafenisondernemer en als verpleegkundige kan ik soms iets van mijn overtuiging kwijt. Er zijn weleens mooie gesprekken, maar mijn roeping ligt daar niet.”
De mens kan zichzelf een raadsel zijn. En u bent er nog niet echt uit.
„De mens is een raadsel, ja. Ik sta iedere keer voor nieuwe verrassingen. Het is me ook nog niet gelukt dat raadsel op te lossen. Hoe ben ik aldus? Als ik terugzie denk ik: Hoe is het mogelijk dat iemand die de diepste rijkdommen van de Schrift heeft mogen zien, nog steeds zo’n zondig hart heeft. Stof en stank onrein, zegt Datheen.”
Ook over het kerkelijk leven in Nederland is Tollenaar bezorgd. „Ik moet nog weleens denken aan woorden van ds. Verhoeks. Hij zei ooit: „De Heere zal Zijn Kerk bijeen gaan slaan op de puinhopen van een verwoest Nederland.” Daar gaat het wel erg op lijken, alle kerkelijke samensprekingen ten spijt. Na de Bevrijding in 1945 hielden ds. J. T. Doornenbal en ds. T. Dorresteijn samen kerkdiensten in de veilinghal in Kesteren, vijf weken lang. Zowel de hervormde kerk in Kesteren als de kerk van de gereformeerde gemeente in Opheusden was door oorlogsgeweld zwaar beschadigd. Beide predikanten konden het goed samen vinden. De oorlog was nog maar nauwelijks voorbij of het was met de eenheid gebeurd.”
Marnix zegt: Er is geen rust aan deze zijde.
„Hier beneden is het niet. Datheen zingt: „Och Heer, ik heb gedwaald in veel omwegen; zoek Uwen knecht, ik heb Uw Woord niet gaar vergeten, maar ’t hart is daartoe genegen.””
Had u liever in de negentiende eeuw willen leven?
„Ik leef een eeuw te laat. Had ik maar honderd jaar eerder geleefd. Dan was ik oefenaar geworden.”
Levensloop John Tollenaar
Johannes François Tollenaar werd op 21 december 1972 geboren in Terneuzen. Na de mavo volgde hij een opleiding ziekenverzorging, vervolgens een CGO-cursus Hebreeuws, een Stivu-opleiding uitvaartverzorger en cursus management in de zorg. In 1996 begon hij een ”oud gereformeerde huisgemeente”, waar hij zelf voorging. Dat duurde drie jaar. Sinds 2000 is Tollenaar met zijn gezin aangesloten bij de gereformeerde gemeente te Terneuzen. In datzelfde jaar begon hij een eigen begrafenisonderneming. Ook is hij nacht- en avondhoofd in het ziekenhuis ZorgSaam Zeeuws-Vlaanderen. Tollenaar is gehuwd en vader van vier kinderen.