Tijdvakken
Op school leren kinderen al over middeleeuwen, Reformatie, verlichting. Grote tijdperken in de geschiedenis die elk hun eigen verhaal hebben. Zulke schoollessen zijn bedoeld voor het hele leven, waarin we op alle niveaus het verleden voortdurend ordenen volgens diverse perioden. Vakhistorici bedenken verfijningen of creatieve varianten op gangbare indelingen. Ze onderscheiden bijvoorbeeld de vroegmoderne van de moderne tijd of ze spreken over een ”lange achttiende eeuw” als ze de periode 1688-1832 als één geheel zien.
Toch worden bij het periodiseren vanouds ook kritische kanttekeningen geplaatst. Tot de critici behoort Berndt Hamm, emeritus hoogleraar kerkgeschiedenis in Erlangen. In het Zeitschrift für Historische Forschung (jaargang 39, aflevering 3) publiceert hij een uitvoerig ”Afscheid van het tijdperkdenken in het reformatieonderzoek”.
Volgens Hamm slaat het onderscheiden van perioden en tijdperken op twee manieren de plank mis. Het wekt om te beginnen de indruk dat perioden relatief uniform zijn en door een duidelijke breuk van elkaar gescheiden worden. Vervolgens suggereert zo’n periodisering dat er door de opeenvolgende tijdvakken heen een doelgerichte ontwikkeling vast te stellen is. Vanuit een vooruitgangsgeloof, bijvoorbeeld, kunnen de achtereenvolgende tijdvakken worden opgevat als evenzovele stappen op weg naar de moderniteit. Als het onderscheiden van tijdperken zulke ernstige misverstanden kan wekken, wil Hamm er liever helemaal van af.
Hij handhaaft het begrip ”Reformatie” wel, maar niet meer als term voor een tijdperk. Het betekent voor hem een ”systeembreuk” die betrekking heeft op kerk, theologie en vroomheid. Toch laat ook Hamms eigen voorstel zien hoe moeilijk het is om radicaal afstand te doen van denken in termen van tijdperken. Ook Hamm ziet immers een breuk, zij het op het meer beperkte gebied van vroomheid, theologie en kerk. Er is dus ook volgens hem kennelijk een duidelijke grens en een „relatieve uniformiteit” die de Reformatie tot een herkenbare eenheid maakt.
Het is evenwel zeer terecht dat Hamm gebeurtenissen in het verleden verbinden wil met wat eerder voorafging en wat later volgde. Periodisering kan de blik vernauwen. Een van de manieren om daaraan te ontkomen, is om in lange termijnen te denken. David Armitage, historicus aan Harvard University, voert een pleidooi voor zo’n benadering in het tijdschrift History of European Ideas (jaargang 38, aflevering 4). Hij heeft het specifiek over de ideeëngeschiedenis, die interessante inzichten kan bereiken door zich op de lange termijn te richten. Het pleidooi is opmerkelijk, omdat de ideeëngeschiedenis vooral door de invloed van Quentin Skinner en de school van Cambridge sterk gericht was op het bestuderen van ideeën in hun eigentijdse context. Men werkte liever met een korte dan met een lange chronologie.
Armitage wil die terechte aandacht voor de directe context wel behouden, maar deze combineren met een blikrichting door de tijden, desnoods millennia, heen. Hij noemt diverse voorbeelden van recente publicaties die een specifiek idee door de geschiedenis heen onderzoeken. Ook voor de geschiedenis van de theologie kan dit een heel vruchtbare benadering zijn. Er zijn nu eenmaal inzichten die alleen gewonnen kunnen worden als de gangbare indeling naar tijdvakken wordt overstegen.
Met het afbakenen van chronologische fasen gaat de Frankfurter hoogleraar oude geschiedenis Hartmut Leppin voorzichtig om in een erudiet artikel over de kerstening van het Romeinse Rijk. Hij publiceerde zijn beschouwingen over de ”christianiseringen in het Romeinse Rijk” in het Zeitschrift für Antikes Christentum (jaargang 16, aflevering 2). Leppin vraagt zich af wat christianisering of kerstening specifiek inhield in het Romeinse Rijk en of het mogelijk is om verschillende fasen in dit proces te onderscheiden.
Christianisering bestaat uit „historische processen die leiden tot een hegemonie van christelijke betogen en praktijken in bepaalde ruimten, gebieden of delen van de maatschappij.” Die processen kunnen in tijd en plaats zeer verschillend verlopen. Niettemin onderscheidt Leppin drie fasen. In het begin betrof de christianisering individuele personen of groepen. Als dat individu de keizer is (Constantijn) heeft de bekering uiteraard verstrekkende gevolgen.
De tweede fase noemt Leppin die van de “neutralisering”, een korte fase waarin godsdienstige verschillen tussen christenen en heidenen zonder nadrukkelijke strijd naast elkaar bestaan.
Daarna volgt volgens Leppin een derde fase van ”totalisering”, waarin het christelijke spreken en handelen op alle terreinen de maatschappij sterk gaat domineren. Leppin presenteert deze drie fasen als primair een begripsverheldering die „natuurlijk niet een duidelijke chronologische afgrenzing van fasen bedoelt.” Toch verbindt hij de derde fase vooral met de zesde eeuw en met keizer Justinianus.
Aza Goudriaan is universitair docent aan de faculteit der godgeleerdheid van de Vrije Universiteit Amsterdam. Reageren? focus@refdag.nl