Reformatorische pers over aftreden Juliana in 1980: Het grijpt ons allen aan
APELDOORN – In een toespraak voor radio en tv kondigde koningin Juliana op 31 januari 1980 aan dat zij op 30 april –de dag van haar 71e verjaardag– zou gaan aftreden. Hoe reageerde de reformatorische pers?
Ir. J. van der Graaf schreef in de Waarheidsvriend, orgaan van de Gereformeerde Bond, van 7 februari 1980: „We zeggen niet teveel als we opmerken, dat de plotselinge aankondiging van het aftreden van HM de Koningin, met name ook de wijze waarop deze aankondiging werd gedaan, een golf van ontroering losmaakte. Velen, die, direct na de boodschap van Koningin Juliana tot het volk, om commentaar werden gevraagd gebruikten ook dat woord: ”ontroering”. Dat is bepaald geen loze frase geweest. Klaarblijkelijk is er een zodanige verbinding tussen vorstenhuis en volk, dat het aankondigen van een afscheid als dit emoties losmaakt. Gevoelens van ontroering zijn er alléén als er sprake is van relatie, verbintenis. Die relatie is er kennelijk tussen ons volk en het huis van Oranje nog altijd. (…) Juist vanwege de diepe verbintenis, die er is tussen vorstenhuis en volk, grijpt het ons allen aan.”
De commentaarschrijver van het Reformatorisch Dagblad constateerde op 1 februari 1980 „dat we met ons Koningshuis nog altijd een aparte plaats in de wereld mogen innemen. Een gegeven dat tot nadenken stemt. Maar ook tot diepe verootmoediging. Want daarin onderkennen we de lankmoedigheid en barmhartigheid van onze God, die ondanks onze eigenzinnigheid en hardnekkige eigendunk het nog steeds behaagt ons door het Huis van Oranje te doen herinneren aan onze afkomst. Een afkomst waarin door Gods voorzienig bestel het Huis van Oranje een grote rol heeft gespeeld. Die band met het verleden wordt nog niet doorgesneden. Opnieuw zal als het God behaagt een telg uit dat geslacht de troon van het Koninkrijk der Nederlanden innemen. Prinses Beatrix, misschien straks wel koningin Wilhelmina de Tweede, zal op haar eigen wijze haar taak vervuilen.”
Ds. H. G. Abma stond op donderdag 7 februari 1980 in het SGP-orgaan De Banier stil bij „drie concentratiepunten”: „Allereerst bedenken wij wat blijft. Vervolgens overweeg je wie gaat, en ten slotte wie komt.” Bij het laatste punt schreef hij: „Wie komt om eerlang de troon te bestijgen? Wie zou haar niet kennen. Zij leeft als prinses, als kroonprinses, als vrouw en als moeder. Echter als koningin moeten wij haar nog leren kennen. Wij hopen dat zij biddende verwachtingen niet zal beschamen. Moge gelden: Zo moeder, zo dochter.
Om te beginnen zal het goed zijn, wanneer zij haar moeder nazegt: „Wie ben ik dat ik dit doen mag.” Zij mag er best iets van gevoelen van wat Mozes onder woorden bracht: Dit volk –hoe klein ook onder de volken– is groot, ik kan het niet dragen. Welgelukzalig die al zijn kracht en hoop van God verwacht. Zij komt. Laat de poorten der ere zich verheffen. Prinses Beatrix, ’s lands prille hoop.”
De deputaten voor correspondentie met de hoge overheid van de Oud Gereformeerde Gemeenten verzonden in 1980 telegrammen naar koningin Juliana en prinses Beatrix. Ze betuigden aan Juliana gepaste dank voor de „wijze van vervulling van het gewichtvolle ambt jegens volk en vaderland.” In een telegram aan Beatrix spraken ze de wens en bede uit dat „uwe hoogheid het gewichtvolle ambt van Koningin der Nederlanden moge vervullen in de wetenschap te regeren bij de gratie van die God van Wie prins Willen van Oranje –de vader des vaderlands– stervende sprak: „mijn God, mijn God, erbarm U over mij en dit arme volk.””