Opinie

Afbraak verzorgingsstaat vraagt om nieuw ethos

Als er straks weer meer zwervers op straat zullen verblijven, laten we die dan aan hun lot over? Voorheen waren christenen (en niet-christenen) zeer actief in belangeloze filantropie. Maar is dit ethos nog in voldoende mate voorhanden om de mensen op te vangen die straks door de gaten in het publieke vangnet heen zullen gaan vallen?

5 January 2013 16:42Gewijzigd op 15 November 2020 01:10
De kerk van ds. O. G. Heldring te Hoenderloo. Foto RD
De kerk van ds. O. G. Heldring te Hoenderloo. Foto RD

Aan het begin van het nieuwe jaar zijn de economische vooruitzichten onverminderd somber. De koopkracht neemt af, economische groei blijft uit. De overheid bezuinigt en verzwaart de lasten. Ondertussen blijven de huizenprijzen dalen, komen medische kosten eerder voor eigen rekening en stijgt de werkloosheid. En wie werkloos wordt, loopt een gerede kans binnen één jaar op bijstandsniveau te moeten leven. En de effecten van de pijnlijkste maatregelen zullen we pas in 2014 voelen.

Er vallen gaten in het geheel aan arrangementen dat wij met elkaar hebben opgebouwd om te zorgen voor degenen die (door werkloosheid, arbeidsongeschiktheid, ziekte of ouderdom) niet voor zichzelf kunnen zorgen. De verzorgingsstaat is te duur en te ingewikkeld geworden. De overheid trekt zich steeds meer terug. Wat komt ervoor in de plaats?

De vooraanstaande jurist Rinus Otte –raadsheer in Arnhem en hoogleraar in Groningen– constateerde eind vorige week in een essay in Trouw het volgende: „Onze samenleving ontwikkelt zich in ”Amerikaanse” richting, waarin mensen aan hun lot moeten worden overgelaten. Over enkele decennia verblijven er meer zwervers op straat – en daar voelen we ons dan minder schuldig over dan we nu doen. Dat moeten we aanvaarden, want een publiek vangnet van de huidige omvang kunnen we niet meer betalen.” Het strafrecht zal, zo verwacht Otte, in die situatie als laatste vangnet functioneren door verslaafden en andere hulplozen hun vrijheid te ontnemen. Want particuliere en familiale zorg is er nauwelijks nog.

Otte had het over een ontwikkeling in Amerikaanse richting. Maar hij had de nieuwe situatie ook kunnen typeren als een wederkeer tot de negentiende eeuw. De overheid verklaarde toen dat de zorg voor armen haar taak was, en niet langer die van de kerk. Tegelijkertijd stelde zij in haar Armenwet van 1854 dat die zorg alleen in gevallen van „volstrekte onvermijdelijkheid” zou worden verleend. En dus gebeurde er weinig. Pas in 1874 kwam er het Kinderwetje van Van Houten, in 1889 een Arbeidswet, in 1900 een Leerplichtwet.

In dat vacuüm waren er hoogstaande individuen die initiatieven ontplooiden om de armoede en morele verloedering te bestrijden. Een van de sprekendste voorbeelden is dat van ds. Ottho Gerhard Heldring, man van het Reveil, die in zijn eigen gemeente Hemmen en tijdens rondwandelingen over de Veluwe op schrijnende gevallen van maatschappelijke ellende stuitte. In Hoenderloo liet hij een waterput slaan en een school en kerk bouwen. In Zetten slaagde hij erin, met een zeldzame combinatie van geloofsijver en zakelijk instinct, een reeks van stichtingen op te zetten voor de opvang en vorming van gevallen meisjes en criminele jongeren.

Heldring ging daarbij streng te werk. Mensen die uit gemakzucht arm waren, hielp hij niet. De werkwilligen hielp hij zó dat ze zo snel mogelijk op eigen benen konden staan. En hij was van mening dat je de medemens pas echt hielp als je hem ook het Evangelie bracht. Toen de put in Hoenderloo in gebruik werd gesteld, preekte hij over de Samaritaanse vrouw en het water dat onze diepste dorst waarlijk kan lessen.

Voor deze vorm van hulp heeft de Nederlandse samenleving niet gekozen. Om begrijpelijke redenen: particuliere hulp was te kleinschalig en te toevallig. Bovendien waren dankbaarheid en afhankelijkheid, onlosmakelijk aan de ontvangst van particuliere hulp verbonden, in de ogen van de meesten eigenlijk mensonwaardig. Hulp moest een recht worden dat je kon opeisen en waarvoor je niet dankbaar hoefde te zijn. En zo hebben we onze verzorgingsstaat gekregen, die steeds minder sober werd, en nu dus onbetaalbaar en onuitvoerbaar is gebleken.

Zullen er in deze situatie weer Heldrings opstaan, grote en kleine? Die kans lijkt niet zo groot, zo valt te vrezen. Een tijdgenoot van Heldring, de Franse politiek filosoof Alexis de Tocqueville, voorspelde dat ”de democratische mens” daar helemaal geen zin meer in had. In een samenleving die gebaseerd is op gelijke kansen voor allen zijn mensen vooral op zichzelf gericht. Door hun ijver om de sociale ladder te beklimmen, zullen ze voor traditionele zorgtaken geen tijd en energie meer willen vrijmaken. Al die taken worden dan, via belastingen en premies, aan een grote overheid overgedragen – een overheid die als een herder over een kudde dwalende schapen zal waken en door iedereen van zijn natje en droogje te voorzien de groei naar verantwoordelijkheid en volwassenheid zal voorkomen.

Zal het zo aflopen? Dat we gaten in het vangnet laten vallen, en de mensen die daar doorheen vallen niet meer zullen helpen? Of zal er in de kerken opnieuw iets van het christelijk-sociale ethos van Heldring en anderen zichtbaar worden?

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer