Getuigen getekend
Ezechiël 9:4
„En de Heere zei tot hem: Ga door, door het midden der stad, door het midden van Jeruzalem, en teken een teken op de voorhoofden der lieden, die zuchten en uitroepen over alle gruwelen, die in het midden van denzelve gedaan worden.”
Die afkeer van Jeruzalems gruwelen bleef niet slechts in het hart. Maar Gods kinderen toonden de moeite die ze ermee hadden ook naar buiten in woorden en daden. Ze kermden erover tot de goddelozen binnen Jeruzalem door vrijmoedige bestraffingen, door heilzame waarschuwingen, door ernstige bedreigingen van Goddelijke oordelen.
Zo zal Noach, de prediker der gerechtigheid, hebben gedaan aan die gruwelijke inwoners der eerste wereld. Zo zal Lot het aan de Sodomieten hebben gedaan. Zo zal Jona het hebben gedaan, wanneer hij de Ninevieten tot bekering predikte. Ja, zij riepen erover uit tot de Heere, door die gruwelen al klagende aan Hem op te dragen, door afsmeking van eigen bewaring onder die stroom van gruwelen. Door Hem te bidden, dat Hij die gruwelen eens stuiten en beletten wilde.
In zo’n gestalte zien we David in zijn gebed: „Behoud o Heere! Want de goedertierene ontbreekt, want de getrouwen zijn weinig geworden onder de mensenkinderen” (Psalm 12:2). Daar nu deze gelovigen zo zuchten over Jeruzalems gruwelen en uitroepen om bewaring daartegen en tegen de plagen die daarop volgen, is het geen wonder dat aan hen sparing en bewaring beloofd wordt.
De Heere zegt: „Teken een teken op hun voorhoofden.” Het grondwoord Thau is ook de laatste letter van het Hebreeuwse alfabet. Daarom vertaalden vele joden en christenen: „Teken een Thau, of de letter T, op hun voorhoofden.”
Johannes Barueth, predikant te Dordrecht
(Uit een preek over Ezechiël 9:4, 1746)