Het liquiditeitsprobleem van Nederland
Wij vinden onszelf nog steeds een spaarzaam landje. En dat klopt. Als we onze schulden salderen met onze bezittingen, houden we vermogen over. Meer dan in veel andere landen hebben Nederlanders echter een hoge brutoschuld.
Daar staan bezittingen tegenover die voornamelijk in woningen en pensioenfondsen zitten. Uit ons huidige inkomen sparen we niet tot nauwelijks. De komende jaren is veel erop gericht deze schulden terug te brengen. Dat betekent voor veel huishoudens waarschijnlijk minder consumptie.
De schuld van Nederlandse huishoudens is met 670 miljard euro meer dan wat we met zijn allen per jaar verdienen (het bruto binnenlands product). Daarbij bestaat deze schuld voor meer dan 95 procent uit hypotheken. Hier staat echter ook een groot vermogen tegenover. Nadeel van dit vermogen is wel dat het voor een zeer groot deel niet gemakkelijk liquide te maken is. In pensioenfondsen en levensverzekeringen zit een vermogen van meer dan 1200 miljard, het huizenvermogen is volgens de laatste inschatting ongeveer 900 miljard. Per saldo dus ruim meer dan de schulden.
Toch is er een aantal problemen met een hoge brutoschuldpositie. Zo maakt zij huishoudens zeer gevoelig voor vermogensveranderingen. De daling van de huizenprijzen heeft bijvoorbeeld al geleid tot meer dan 15 procent virtueel vermogensverlies. Bij de pensioenen geldt, vooral door de lage rente, al jarenlang een soortgelijk probleem en dit gaat ook op aan de schuldenkant. De grote huishoudschuld maakt huishoudens gevoeliger voor veranderingen in de rente, en het risico ook te blijven zitten met een restschuld is groter bij een daling van de waarde van het onderpand of het inkomen.
Toch is het nog niet zo heel gemakkelijk om die brutoschulden terug te brengen. Door de verplichte collectieve pensioenbesparingen hebben we in Nederland wel een van de beste, op kapitaalbasis gefinancierde oudedagsvoorzieningen ter wereld. Tegelijkertijd zorgt vooral dit systeem ervoor dat de vrije besparingen in Nederland laag zijn. Dit uit zich onder andere in een negatieve individuele spaarquote (besparingen uit het huidige inkomen). In een land als Denemarken zie je hetzelfde: een grote mate van collectieve pensioenbesparingen gaat hand in hand met een lage individuele spaarquote. Landen met een relatief minder uitgebreid aanvullend pensioensysteem, zoals Duitsland, hebben een structureel hogere spaarquote. Deze relatie gaat lang niet in alle gevallen op dezelfde wijze op. Maar uiteindelijk zijn de meeste verschillen –naast pensioenbesparingen in de tweede pijler– te verklaren door de mate waarin (netto)huizenvermogen wordt opgebouwd en andere institutionele arrangementen, zoals de hoogte van het publieke pensioen.
Zowel pensioen- als huizenvermogens zijn niet eenvoudig liquide te maken. Dit effect wordt de komende jaren nog groter, doordat Nederlandse huishoudens in steeds sterkere mate hun hypotheekschulden moeten gaan aflossen. Dit zal een van de onderdelen zijn waar het kabinet volgende week mee komt als het gaat over de hervorming van de woningmarkt. Dit is goed voor de financiële stabiliteit op zowel macro- als microniveau.
Het heeft echter wel één groot nadeel. Door het relatief lage aandeel van vrije besparingen in Nederland en het feit dat dit vermogen zeer scheef is verdeeld, zal een toenemende aflossingsprikkel voor veel huishoudens betekenen dat ze minder geld overhouden. Wanneer het reëel beschikbare inkomen van huishoudens tegelijkertijd daalt door lastenverzwaringen, toenemende werkloosheid en lage of zelfs negatieve reële loonontwikkelingen, de pensioenpremies stijgen door tegenvallende dekkingsgraden en de onzekerheid nog steeds groot is, zal het aflossen van hypotheken van huishoudens een forse rem zetten op de economische groei doordat zij in veel gevallen geen andere optie hebben dan minder te consumeren. Wat we in Nederland al gedwongen doen met collectieve pensioenen, gaan we nu ook doen met huizen: vermogen opbouwen voor later ten koste van huidige consumptie.
Dit is nu precies een onderdeel van het schuldafbouwproces dat de komende jaren economische groei gaat kosten. Heel verstandig voor later, maar vervelend gedurende de aankomende jaren. Voor een deel is dit probleem wel op te lossen: we zouden bijvoorbeeld huishoudens meer vrijheid kunnen geven in hoe ze voor hun pensioen sparen. Want aflossen op je huis is ook sparen voor later. Die vrijheid kan worden gegeven door bijvoorbeeld de hoogte van het sparen voor aanvullende pensioenen te maximeren. Maar wellicht ook door op individuele basis pensioenvermogen te gebruiken om een deel van de hypotheek af te lossen. Op die manier kunnen zowel de negatieve effecten op korte termijn worden verminderd als de financiële kwetsbaarheid van huishoudens.
De auteur is hoofd nationaal onderzoek bij Rabobank Nederland.