Franciscus doorbrak vijanddenken rond islam
ROERMOND – Hoe benader je de moslim? Beschouw je hem als vijand, of zie je hem als medemens aan wie je Gods liefde bewijst? Deze laatste houding nam Franciscus van Assisi (1181-1226) aan. Hij tartte daarmee de kerkelijke en de wereldlijke autoriteiten, die zich in de kruistochten juist richtten op de vernietiging van moslims als ”vijanden van het kruis”.
Jan Hoeberichts (1929), lange tijd theologiedocent in Pakistan, daarna enige tijd verbonden aan het Franciscaans Studiecentrum in Utrecht en inmiddels gepensioneerd, schreef een actueel boek onder de titel ”Franciscus en de sultan. Mannen van vrede” (uitg. Valkhof Pers, Nijmegen). In de vroege dertiende eeuw was Europa in een felle strijd verwikkeld met moslims om de heerschappij van het Heilige Land. De pausen riepen op tot diverse kruistochten, waarbij de moslims als vijanden van het kruis en Mohammed als het apocalyptische beest en de zoon des verderfs werden neergezet.
Tijdens de vijfde kruistocht (1217-1221) ontmoette Franciscus de sultan Malek al-Kamil van Egypte. Deze sultan beantwoordde helemaal niet aan het beeld van de wrede heerser dat in de kruistochtpropaganda van hem geschilderd werd. De sultan trad regelmatig op als bemiddelaar in conflicten tussen christenen en moslims, al bleef hij een devoot soennimoslim en actief met het oprichten van koranscholen.
De oerregel van de franciscanen was een leven volgens het model van het Evangelie, gebaseerd op bezitloosheid en gericht op vrede. Franciscus zag dat bezit leidde tot tweedracht en geweld, zelfs onder de kerkelijke leiders in Assisi. Bovendien kwam hierdoor de liefde tot God en de medemens in het gedrang.
Het optreden van Franciscus als vredestichter in de wereld was een „zeldzame evangelische uitzondering”, aldus Hoeberichts. „Hij maakte zich sterk voor een alternatieve samenleving, gebaseerd op dienstbaarheid, tegenover de hiërarchische middeleeuwse samenleving, gegrond op door God gesanctioneerde heilige macht. Terwijl de paus het geweld tegenover de moslims openlijk verheerlijkte en ervan overtuigd was dat Gods zegen op zijn politiek rustte, besloot Franciscus naar de vijanden van de christenheid te gaan om hun de vrede van Christus te brengen.”
Franciscus kwam tot de conclusie dat alleen een strategie van geweldloosheid en vrede een einde kon maken aan de vele conflicten en oorlogen die de samenleving destijds teisterden. Zoals God hem eens onder de melaatsen gebracht had om deze bij te staan, zo stuurde Hij hem nu naar de moslims. Tegenover de gangbare vijandige visie op de moslims zagen Franciscus en zijn broeders hen in een ander licht, in Góds licht. Terwijl de autoriteiten uitsluitend gefocust waren op de strijd tégen de moslims, formuleerden Franciscus en zijn broeders het hoofddoel van hun missie: „in de geest van Jezus onder hen leven.”
Franciscus kreeg moeite met de agressieve en negatieve toon in de liturgie en kerkelijke documenten, al bleef hij een trouwe zoon van Rome en maakte hij zich sterk voor de eucharistie. Franciscus wilde in het bijzonder waarschuwen voor de agressieve praktijk van een apologetische prediking zoals die wijd verspreid was onder de geestelijken. Hij wenste niet de waarheid over Jezus te verzwijgen voor de moslims, integendeel, maar hij zag hoe een agressieve, apologetische opstelling tot een antisfeer leidde waarin het eigenlijke doel van de waarheidsverkondiging volledig verloren ging.
Franciscus en zijn broeders wilden eerst een goed klimaat scheppen voor de ontvangst van het Evangelie, aldus Hoeberichts. Opvallend is wel dat hij moslims als medegelovigen ziet. „De moslims waren niet de ongelovige, leugenachtige godslasteraars waar ze voor uitgemaakt werden in de kerkelijke kruistochtpropaganda. Ze waren volgens hem eerder diepgelovige mensen wier leven gedragen werd op een ritme van gebed waartoe ze vijf keer per dag plechtig opgeroepen werden. Hun bestaan concentreerde zich verder helemaal op het volbrengen van Gods wil in een leven overeenkomstig Gods welbehagen.”
De gelovige houding van de moslims had Franciscus tijdens zijn verblijf in Egypte verrast en had een diepe indruk op hem gemaakt. Hij was ervan overtuigd dat wanneer het mysterie van God in zijn volheid geopenbaard zal worden, ook de moslims Jezus Christus als hun Heer en Heiland zullen erkennen.
Is dat niet wat te optimistisch geredeneerd?
„Het is natuurlijk moeilijk om te achterhalen wat er in Franciscus’ gedachten omging. Maar zoals ik het zie, ging hij er inderdaad van uit dat christenen en moslims zich tijdens hun gebed tot dezelfde almachtige God wenden. Christenen hebben toch vanaf het begin de Joodse psalmen gebeden en zich gericht tot de God van hun vaderen: Abraham, Izak en Jakob. Impliciet wordt dit erkend in het huidige theologische spraakgebruik, waar men spreekt van de drie abrahamitische godsdiensten. Mijn opvatting in deze is: Laten we niet elkaar bevechten, ook niet met woorden, maar met elkaar wedijveren in goede daden.”