Oproep tot geloof ten onrechte als remonstrants bestempeld
Iemand die stelt dat God slechts diegenen rechtvaardigt die metterdaad geloven, wordt vaak ten onrechte als remonstrants bestempeld, betoogt ds. G. A. van den Brink.

De Dordtse Synode van 1618/1619 heeft met grote stelligheid de vijf punten van de remonstranten veroordeeld. Het ging volgens de synode niet om accentverschillen, maar om ketterijen. Vandaar dat ook nu nog de bewering dat iemand remonstrants of arminiaans is, een ernstige beschuldiging is. Maar wanneer ben je arminiaans?
Tegenwoordig gaat dit verwijt meestal over een bepaalde visie op de relatie van geloof en rechtvaardiging. Iemand die stelt dat God slechts diegenen rechtvaardigt die metterdaad geloven, wordt niet zelden als remonstrants bestempeld. De gedachte is namelijk vaak: „Elke daad is een werk.” Wie zegt dat de mens wat moet dóén om gerechtvaardigd te worden, schrijft de zaligheid niet meer toe aan God alleen, maar mede aan de mens. En dat is remonstrants.
Vandaar dat het niet ongebruikelijk is om, in theologische begrippen, te stellen dat God Christus’ gerechtigheid reeds toerekent voordat iemand gelooft. Eerst toerekening, dan geloven.
Dit beeld van wat remonstrantisme is, klopt echter niet. De genoemde visie kán, historisch bezien, niet remonstrants zijn, want dan zouden zelfs de meest gedreven tegenstanders van de remonstranten zelf ook als remonstrants moeten worden bestempeld.
De ruimte ontbreekt om de visie van Arminius en zijn medestanders uitvoerig te beschrijven. In een artikel in het tijdschrift Theologia Reformata dat deze week verschijnt, ga ik daar wel op in. Voor nu is vooral belangrijk dat volgens Arminius het geloof niet tegelijkertijd daad en instrument kan zijn. Omdat het geloof (aldus Arminius) een daad is, is het dus geen instrument.
In de eerste helft van de 17e eeuw waren Gomarus, Lubbertus en Trigland de belangrijkste bestrijders van de remonstrantse visie op de rechtvaardiging. Zij betoogden tegen de remonstranten dat het geloof tegelijkertijd zowel daad als instrument is. De geloofsdaad is instrument voor Gods toerekening en rechtvaardiging. De menselijke daad van geloven gaat aan Gods daad van toerekening en rechtvaardiging vooraf. God rekent slechts aan hen Christus’ gerechtigheid toe die metterdaad in Christus geloven. Dit is echter precies de visie die tegenwoordig regelmatig als remonstrants wordt bestempeld.
Deze misvatting over wat wel en niet remonstrants is, komt bij Alexander Comrie (1706-1774) vandaan. Comrie viel Arminius bij in de gedachte dat het geloof niet tegelijkertijd daad en instrument kan zijn. Verrassend genoeg volgt Comrie op dit punt Arminius, en niet diens tegenstanders. Omdat het geloof wel instrument is (vgl. NGB 22), is het volgens Comrie dus geen daad.
Wie het geloven als middel van de toerekening en rechtvaardiging beschouwt, is remonstrants, want „elke daad is een werk”, aldus Comrie. In zijn ”Catechismus” uit 1753 bestempelt Comrie dan ook velen van zijn tijdgenoten als remonstrants, omdat zij het geloven van de mens als middel van de rechtvaardiging beschouwen.
Veel tijdgenoten reageren verontwaardigd. Zij wijzen hem daarbij op zijn eigen eerdere werken, vooral zijn ”Eigenschappen” uit 1744, waarin hijzelf nog had gezegd dat ons geloven instrument tot rechtvaardiging is.
Door de in zijn ogen verkeerde visie als remonstrants te bestempelen, bood Comrie weerstand tegen de zijns inziens groeiende aanhang van de theologie van Saumur (een universiteit in Frankrijk). Maar hij gebruikte daarbij wel een stroman: wat hij als remonstrants bestempelde, was het feitelijk niet.
Er was sprake van een ”invention of tradition”: Comrie projecteerde zijn eigen theologische kritiek terug op het verleden. Daarin is hij goed geslaagd. Nog steeds wordt de foutieve interpretatie van wat een remonstrantse visie op de rechtvaardiging zou zijn, door velen als een historisch juiste weergave beschouwd. Maar, zoals uiteengezet, ten onrechte.
Ook nu nog is het belangrijk om helder te hebben wanneer je wel remonstrants bent en wanneer niet. Wie het gezag van de Dordtse Leerregels erkent, wil zich niet inlaten met het remonstrantisme. Maar dan moet wel helder zijn wat het remonstrantisme is. Met de verkeerde visie die door Comrie is geïntroduceerd, zou te gemakkelijk elke nadruk op het belang van het geloven als ketters kunnen worden beschouwd. En dat zou weer kunnen leiden tot lijdelijkheid. Ook nu nog moeten we, zonder de angst om te vervallen in arminianisme, vrijmoedig en met grote ernst de woorden van Paulus naspreken: „Geloof in de Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden” (Hand. 16:31).
Gelukkig is deze visie toch ook bij Comrie te vinden. Weliswaar niet in zijn latere catechismusverklaring, maar wel in zijn vroegere ”Eigenschappen”. Wie dit boek leest, vindt daarin de aloude reformatorische, contraremonstrantse visie op geloof en rechtvaardiging.
De auteur is hersteld hervormd predikant te Kralingseveer.