Opinie

Vergissing van CDA

Het CDA overweegt om naast de Bijbel „andere inspiratiebronnen” te laten gelden als politiek richtsnoer. Dat zou een ver­gissing zijn. Democratie en rechtsstaat kunnen niet zonder de grondslag van het christelijk geloof, betoogt Bart Jan Spruyt.

7 April 2012 10:49Gewijzigd op 14 November 2020 20:23
„Het CDA voelt zich ongemakkelijk met de eigen christelijke traditie.”  Foto ANP
„Het CDA voelt zich ongemakkelijk met de eigen christelijke traditie.” Foto ANP

Het kan je tot je eigen verbazing overkomen dat je als bij geval een boek ontdekt dat al jaren geleden is verschenen, maar dat je totaal niet had opgemerkt. Mij overkwam dat onlangs toen ik werd geattendeerd op een zekere J. H. H. Weiler, die „zo aardig over de Europese Unie en de christelijke grondslagen van Europa heeft geschreven.” Ik moest bekennen dat ik nog nooit van Weiler had gehoord. Inmiddels heb ik de schade enigszins ingehaald en breng ik hem hier ter sprake omdat zijn gedachtegang een treffende analyse biedt, naar ik vrees, van een slechte manier van denken die steeds meer terrein wint, misschien zelfs wel binnen het CDA.

Weiler is een Jood, en nogal briljant. Hij doceert aan de Law School van New York University. Het Europese recht is zijn specialiteit en hij geldt internationaal als de grote kenner van dit vakgebied. Voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens verdedigde hij het recht van de Italiaanse overheid om crucifixen in schoollokalen op te hangen. Natuurlijk, zei hij, heeft ieder individu het grondwettelijk recht op vrijheid van geloof. Maar dat betekent niet dat landen geen recht op een collectieve identiteit zouden hebben. Die collectieve identiteit is in Italië en andere Europese landen de christelijke, en vandaar het recht op die kruisbeelden. Tolerantie ten opzichte van nieuwkomers (immigranten) moet niet leiden tot intolerantie ten opzichte van ons eigen verleden en onze eigen identiteit.

Kijk, daar hebben we iets aan, aan mensen die zulke zaken publiekelijk uitdragen. Weiler heeft ook een juweeltje van een essay geschreven over ”Een christelijk Europa”. De Europese beschaving kan in verleden en heden niet worden begrepen zonder kennis van de centrale betekenis van het christendom. Maar dit belangrijke feit wordt overal verzwegen en zelfs geloochend. Christenen leggen zichzelf het zwijgen op. Misschien dat ze privé christen willen zijn en blijven, maar publiekelijk brengen ze het christelijk geloof niet meer ter sprake. Het christelijke Europa heeft zichzelf in een getto opgesloten, in eigen hoofd onzichtbare muren opgericht, met als gevolg dat het christelijk geloof in grote publieke debatten niet meer ter sprake komt.

Weiler bespreekt een houding die onlangs is blootgelegd door Eginhard Meijering in zijn boek ”Hoe God verdween uit de Tweede Kamer”. Het CDA, concludeert Meije­ring, is nauwelijks nog als christelijke partij herkenbaar en heeft eigenlijk niet veel meer te maken met de partijen (ARP, CHU en KVP) waaruit het is voortgekomen.

Nu ziet het CDA zichzelf nog altijd als een christelijke partij. In de grondslag staat dat de partij zich door het Evangelie wil laten leiden. Maar het is de vraag of een meerderheid binnen de partij dat nog altijd vindt.

Alle aandacht is de afgelopen tijd uitgegaan naar twee commissies die het CDA na de dramatische verkiezingsnederlaag van juni 2010 en het beruchte verkiezingscongres van oktober 2010 heeft ingesteld: een commissie onder leiding van Jacobine Geel om de christendemocratische uitgangspunten te „hertalen” (boer, pas op uw kippen!), en het strategisch beraad onder leiding van oud-minister De Geus dat een programma voor de komende vijftien jaar heeft geschreven. Maar het CDA heeft op dat congres ook een motie aangenomen waarin werd gevraagd om een discussie over de positie van de islam in Nederland en over de rol en positie van moslims binnen het CDA.

Er is een commissie aan het werk getogen die binnenkort een voorstel aan het partijbestuur zal presenteren (en het partijbestuur zal dat voorstel weer aan het CDA-congres voorleggen). In dat voorstel staat dat moslims die zich kunnen vinden in de politieke overtuiging van het CDA volwaardig lid van het CDA kunnen zijn. Er bestaat zelfs, volgens het rapport van de commissie, een grote mate van overeenstemming tussen, enerzijds, de kernwaarden van de christendemocratie en de onderliggende Bijbelse waarden, en, anderzijds, bepaalde noties die de kern van Koran en islam vormen. Om die reden zouden moslims nadrukkelijker welkom moeten worden geheten binnen de partij. In een nieuwe formulering in het program van uitgangspunten moet daarom de aanvulling komen die bepaalt dat niet alleen „het Bijbels getuigenis” richtsnoer van het politieke handelen is, maar dat datzelfde handelen ook kan voortvloeien uit „andere inspiratiebronnen.” De Bijbel blijft in dit voorstel gehandhaafd, maar de Koran komt er in een gelijkwaardige positie naast te staan.

Het is misschien, politiek-pragmatisch gezien, begrijpelijk in de jacht op islamitische kiezers, vooral in de grote steden. Maar het is ook een vergissing. Vrijheid zonder geloof ontaardt in ongebondenheid, verdraagzaamheid zonder geloof in lege tolerantie en de dictatuur van de meerderheid. Democratie en rechtsstaat kunnen niet zonder de grondslag van het christelijk geloof. Dat dat in dezelfde mate voor de islam geldt, is nog nooit aangetoond.

Maar het voorstel is vooral ook een voorbeeld van gettoïsering, van een onzichtbare muur in 
het brein van de christen­democratie, gebouwd vanuit een gevoel van ongemak met de eigen christelijke traditie. Het is zover nog niet natuurlijk, partijbestuur en congres hebben nog niets ge­accepteerd. En laten we hopen dat het zover ook niet komt. De traditie waaruit het CDA is voort­gekomen en de rol van het CDA zelf als weerhouder, zijn te belangrijk om op deze manier te worden verloochend.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer