Condoleezza Rice bluste branden
De Amerikaanse oud-minister van Buitenlandse Zaken Condoleezza Rice blikt in haar biografie terug op de relatie met Israël. „We waren vrienden. En daar ging het om.”
Sinds de aanslagen van 9/11 zette de regering van George W. Bush de ”strijd tegen terreur” hoog op de politieke agenda. Dat resulteerde onder meer in een intensivering van het Midden-Oostenbeleid. het maakte dat minister van Buitenlandse Zaken en nationaal veiligheidsadviseur Concoleezza Rice veel tijd aan het Midden-Oosten besteedde. Ze schrijft uitgebreid over haar diplomatieke bemoeienissen met de regio in haar autobiografie ”No Higher Honor: a Memoir of My Years in Washington”.
Het was echter niet alleen 11 september die het Midden-Oosten belangrijk maakt voor de VS. Oorlogen tussen Israël en Arabische landen hebben in het verleden de wereldeconomie beïnvloed. Met andere woorden: ze hebben de potentie Amerikanen en West-Europeanen te treffen in de meest gevoelige plaats: de portemonnee. Vrede in dat gebied is dus een Amerikaans belang.
De bemoeienis van Washington, als enige supermacht, bij het vredesproces tussen Israël en de Arabische wereld is dan ook onontbeerlijk. Voor de VS is Israël bovendien van strategisch belang. De Amerikanen kunnen indien nodig gebruikmaken van faciliteiten als de haven van Haifa.
De betrokkenheid van veel Amerikanen bij Israël is groot. Amerikaanse christenen en Joden komen naar dat land voor vakantie, een pelgrimage of een bezoek aan vrienden en familie. Israëliërs van Amerikaanse afkomst houden dikwijls naast het Israëlische ook het Amerikaanse staatsburgerschap. Israëliërs en Amerikanen hebben waarden als democratie en vrijheid van meningsuiting gemeen. „Onze relatie was gebaseerd op meer dan strategische belangen”, schrijft Condoleezza Rice. „We waren vrienden. En daar ging het om.”
Palestijnen
De banden met Israël waren goed onder president Bush. Maar Bush was ook realistisch genoeg om te beseffen dat er recht gedaan moest worden aan de Palestijnen. Aanvankelijk kon er echter geen sprake zijn van voortzetting van het vredesproces. Geweld tussen Israëliërs en Palestijnen was schering en inslag toen Condoleezza Rice in januari 2001 onder president George W. Bush met haar taak als nationaal veiligheidsadviseur begon. Palestijnse kamikazeterroristen bliezen zichzelf op in bussen, restaurants en winkelcentra en het Israëlische leger reageerde daarop met harde hand.
Een maand later werd Likudleider Ariel Sharon tot premier gekozen om een einde te maken aan de terreur. De geweldsgolf hield echter aan. Een keerpunt ontstond na Operatie Defensieschild. Hiertoe besloot de regering-Sharon na de aanslag op het Park Hotel in Netanya in maart 2002 tijdens een seider – de feestelijke religieuze maaltijd aan het begin van het Pesachfeest. Bij de aanslag kwamen 30 mensen om het leven en raakten er 140 gewond.
De regering-Sharon besloot de militaire actie uit te voeren om de terreurgroepen te bestrijden. De operatie veroorzaakte echter ook veel leed onder de gewone Palestijnse bevolking.
In juni 2002 sprak Bush zich uit voor de oprichting van een Palestijnse staat. Maar hij zei ook dat dat niet kon onder de Palestijnse leider Yasser Arafat. „Vrede vereist een nieuw en ander leiderschap, zodat er een Palestijnse staat geboren kan worden”, zei Bush. „Ik roep het Palestijnse volk op nieuwe leiders te kiezen, leiders die geen compromis sluiten met terreur.”
De Arabische wereld besteedde weinig aandacht aan Bush’ verklaring voor een Palestijnse staat. Rice verzuchtte dat „wat je ook doet voor vrede, het is nooit genoeg voor de Arabische partijen.”
Tweestatenoplossing
Wat de bestrijding van terreur betreft, sloot Sharon geen compromis. Maar als politiek zwaargewicht was Sharon in staat de politiek van Likud met betrekking tot de Palestijnen te veranderen. In 2003 accepteerde hij voorwaardelijk de Routekaart naar Vrede. Dit stappenplan moest leiden tot een tweestatenoplossing.
Daar bleef het niet bij. Rice was verbaasd toen Sharons afgezant Dov Weisglass haar vertelde dat Sharon een eenzijdige terugtrekking uit de Gazastrook wilde. Sharons doel was de minderheid te isoleren die tegen een tweestatenoplossing was en de Palestijnen een kans te geven de strook zelf te besturen. Dat Palestijnen deze kans later niet goed benutten, was niet zijn fout. De terugtrekking werd in 2005 uitgevoerd.
De regering-Bush begreep dat landverdeling nodig was voor vrede. Maar dat moest wel gebeuren op een manier die bij de realiteit aansloot. Bush schreef in april 2004 een brief, waarin hij stelde dat er rekening zou moeten gehouden worden met de „nieuwe realiteit op de grond.” Met andere woorden: de VS begrepen dat Israël nederzettingenblokken zou inlijven in het kader van grensveranderingen.
De president stelde ook dat de Palestijnse vluchtelingen zich zouden moeten vestigen in de staat Palestina, en dat ze dus niet terug zouden kunnen keren naar Israël. Rice schrijft echter ook dat de VS daarmee de nederzettingen niet wettig hadden verklaard.
Nieuwe kansen
Nadat Yasser Arafat in augustus 2004 was overleden aan een mysterieuze ziekte, ontstonden er nieuwe kansen. Deze kwamen in 2007 in een stroomversnelling, toen Rice minister van Buitenlandse Zaken was. Olmert en Abbas lieten haar weten dat ze serieus waren in het onderhandelen over een definitieve oplossing.
De pogingen een oplossing te vinden, bereikten een hoogtepunt na de Annapolisconferentie van november 2007, die Rice organiseerde. Delegaties onder leiding van de Israëlische minister van Buitenlandse Zaken Tzipi Livni en de Palestijnse onderhandelaar Ahmed Qureia startten intensieve onderhandelingen.
In april 2008 vroeg Olmert de Amerikaanse bewindsvrouw onder vier ogen te spreken. Hij stelde haar voor dat een Israëlische en een Palestijnse afgezant een vredesverdrag zouden opstellen. Andere onderhandelaars zouden de details later moeten uitwerken.
Hij ontvouwde haar een vergaand plan: Jeruzalem zou de hoofdstad worden van Israël en Palestina, met een Israëlische burgemeester en een Palestijnse locoburgemeester. Israël zou de toegang blijven bewaken naar de heilige plaatsen. Verder zou zijn land akkoord gaan met de terugkeer van 5000 vluchtelingen.
Olmert wees echter het recht van familievereniging van de hand, omdat dan te veel Palestijnen zouden kunnen terugkeren. Olmert hield Rice ook voor dat de premier niets kan doen waarvan het leger zegt dat het de veiligheid ondermijnt. Rice besefte dat Olmert een groot politiek risico nam.
Abbas echter vond de terugkeer van 5000 vluchtelingen te gering. Olmert overhandigde hem een kaart, waarbij werd bepaald dat Israël 6,3 procent van de Westelijke Jordaanoever zou annexeren en waarvoor de Palestijnen zouden worden gecompenseerd. Over alle andere geschilpunten wilde hij spreken. Olmert stond erop dat Abbas zou tekenen, maar hij aarzelde. Hij besefte namelijk dat Olmert op zou stappen.
Olmert moest aftreden wegens verdenking van betrokkenheid bij corruptieschandalen. Hij zou zich onder meer bij de bouw van een aantal mastodonten in een zuidelijke wijk van Jeruzalem laten omkopen door projectontwikkelaars. Abbas kreeg dan ook het advies niet op het voorstel van Olmert in te gaan. Of dat verstandig was, is de vraag, want op deze wijze creëerde hij geen verplichtingen voor de regering van Benjamin Netanyahu.
Branden blussen
Uit het boek blijkt dat Rice zich tot het uiterste inspande om Israëliërs, Palestijnen en Arabische leiders met elkaar te laten praten om akkoorden te bereiken. Aan het einde van haar ambtstermijn bleek ze eindeloos heen en weer te hebben gereisd. Haar belangrijkste verworvenheid was het blussen van branden. Dat waren bijvoorbeeld de bestrijding van de Israëlisch-Palestijnse geweldsgolf in de eerste helft van het vorige decennium, de beëindiging van de oorlog tussen Israël en Hezbollah in de zomer van 2006 en de operatie van het Israëlische leger tegen Hamas in januari 2009 – vlak voor ze aftrad.
Maar tot het doorhakken van knopen kwam het onder de regering-Bush niet. Dat kan de Amerikanen overigens niet worden verweten. De partijen zelf zullen tot een oplossing moeten komen – buitenlandse diplomaten kunnen slechts helpen.
Het is nog te vroeg om te zeggen hoe belangrijk de periode van Bush is geweest. Maar zoals de geschiedenis zich nu lijkt te ontwikkelen, zijn Israël en de Palestijnen onder de regering-Bush-Rice het dichtst bij een tweestatenoplossing geweest. Nadat in Washington Bush en Rice het politieke toneel verlieten, en nadat in Jeruzalem Likudpremier Benjamin Netanyahu het roer overnam, ging het alleen maar achteruit.
De Palestijnse leider Mahmud Abbas verbond een voorwaarde aan de hervatting van de onderhandelingen: de volledige bouwstop in alle nederzettingen en Oost-Jeruzalem. Bovendien nam hij een eenzijdige stap door VN-erkenning te zoeken. Netanyahu stelde als voorwaarde dat de Palestijnen Israël moeten erkennen als Joodse staat. Ondertussen ging onder zijn bewind de uitbreiding van de nederzettingen door.
Aan het einde van het boek schrijft Rice: „Toch geloof ik dat vroeger of later er een tweestatenoplossing zal zijn.” Ze voegt eraan toe: „Er is geen vreedzaam alternatief.” Maar een voorwaarde is wel dat de partijen zo’n oplossing zelf ook echt willen.
Dit boek te lezen is ook een verademing in vergelijking met vele andere boeken over Israël en Palestina. Rice kiest niet voor de ene partij en tegen de andere, maar probeert objectiviteit en neutraliteit in acht te nemen. Tegelijkertijd steekt ze haar kritiek niet onder stoelen of banken. Natuurlijk, mensen die pro-Israël zijn, zullen haar te pro-Palestijns vinden, pro-Palestijnse mensen te pro-Israël.
Voor beide partijen heeft ze respect. Ze probeert hen te begrijpen en ze onderneemt geen pogingen de een of de ander neer te sabelen – zoals zo velen doen die partij hebben gekozen, maar zodoende slechts hun gebrek aan inzicht tentoonspreiden.