Eén uit een stad, twee uit een geslacht
Eén uit een stad, en twee uit een geslacht. „Deze woorden uit de Bijbel worden nogal eens misbruikt”, zei de eerwaarde heer G. W. Nijhof uit Urk woensdag op de zendingsmiddag ten bate van de stichting Spaanse Evangelische Zending in Vriezenveen.
Nijhof: „Zo weinig maar?” zegt men dan. Maar zo zijn deze woorden niet bedoeld. Hier schittert de goddelijke liefde en barmhartigheid. „Al zouden het er maar een of twee zijn, dan nog zal Ik ze redden, behouden.””
”De troost der verkiezing”, zo luidde het thema van zijn overdenking, die volgde op het openingswoord van de Vriezenveense predikant J. D. Heikamp. Deze sprak kort over Psalm 119:89-96.
„Wij leven met onze kinderen in droeve tijden”, zei Nijhof naar aanleiding van Jeremia 3:6-14. „Hoeveel geslachten waren er hier in Vriezenveen die de Heere vreesden? En hoe is dat nu? Alles is weggezonken, weggeëbd. En toch, zegt de Heere, is er een rest, een overblijfsel naar de verkiezing der genade. Al is het er maar één uit een stad, twee uit een geslacht, toch is het er.”
Hebt u daar nu weet van? vroeg hij de ongeveer honderd aanwezigen. „Zijt ge al getrokken uit de duisternis, als een Abraham, als een Ruth, door die krachtdadige, onwederstandelijke roeping des Geestes, naar Sion? Dan wordt ge een zwerver op deze aarde. Maar wie God vóór heeft, heeft alles. O, de Heere houdt Zijn volk hier voor dat het mag zien op de troost der verkiezing. Ik vergeet die ene niet, Ik vergeet die twee niet. Omdat Ik ze in Mijn beide handpalmen heb gegraveerd. Dan is het leerstuk van de verkiezing geen begripszaak meer, geen aanstoot, maar wordt het een geloofsstuk.”
Wie mag nou echt inleven dat hij God zijn Vader mag noemen? Nijhof: „De Schrift leert ons: alleen degenen die door de derde Persoon de tweede Persoon, de Heere Jezus, zijn ingeplant. Die zijn teruggebracht in de gemeenschap met God. Waarom? Omdat God hen zelf aanspreekt met: Mijn kind. En dan kunnen ze niet anders meer dan zeggen: mijn Vader.”
Ds. J. Goudriaan, oud gereformeerd predikant in Ede, mediteerde over Hooglied 8:5a: „Wie is zij, die daar opklimt uit de woestijn, en lieflijk leunt op haar Liefste?” Deze tekst spreekt van „een lieflijk leunen”, zei de predikant van de vrije oud gereformeerde gemeente te Ede. „Wie mag dat doen? O, het gaat hier om die verkoren bruidskerk, die daar opklimt uit de woestijn der zonde en der ongerechtigheid. Een mens ligt verloren in de woestijn der wereld. Een mens, ja. In Vriezenveen, in Spanje of in Afrika. En als die mens daaruit niet opgehaald wordt om een ware woestijnreiziger te worden! Want dat worden Gods kinderen: woestijnreizigers. Zijn zij dan beter, waardiger dan anderen? Nee, allen zijn zij afgeweken. Vrienden, het gaat hier om die verkiezende liefde Gods. „Daar moet u maar niet te veel over praten, dominee!” Maar Gods arme volk is er zo blij mee. Want, mensen, we moeten er eens iets tegenover stellen. Als er nu geen verkiezing was geweest, zou er dan ooit één mens zalig zijn geworden?”
Wie is die ”zij” uit het Hooglied? „Als je nou getrokken wordt uit de macht der duisternis, dan verandert er niet veel, maar alles. Dan wordt het: Wat wilt Gij dat ik doen zal? En: Is er nog een middel om die welverdiende straf te ontgaan? Dan ga je het leven buiten jezelf zoeken: O God, hoe moet het nu? Om dan, door een weg van recht en gericht, te mogen leren steunen op die Liefste, op die Bruidegom, Jezus Christus.”
Eén vraag nog, zei ds. Goudriaan. „Zijn we al opgehaald uit die woestijn? Zeg je: „Nee man, ik ben onbekeerd?” Ik ontmoette eens iemand, die zei: „Dominee, ik ben stik-onbekeerd.” Toen schrok ik: het leek wel of hij er groos op was. Of hij zeggen wilde: „Ik ben tenminste eerlijk.” Maar als je nu morgen onbekeerd moet sterven, dan is er geen weg meer terug! O, ik hoop dat je het bij God vandaan mag leren weten dat je onbekeerd bent.”