André Aleman trekt angel uit boek van Dick Swaab
Begin jaren negentig zat hij nog gewoon als atheneumleerling op de reformatorische scholengemeenschap Pieter Zandt te Kampen. Daarna is het snel gegaan met de nu 36-jarige André Aleman. Hij studeerde neuropsychologie en fysiologische psychologie aan de Universiteit Utrecht, behaalde cum laude zijn doctorsgraad aan dezelfde universiteit en al in 2006, dat wil zeggen op 32-jarige leeftijd, werd hij hoogleraar cognitieve neuropsychologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Drie jaar geleden werd hij benoemd tot lid van de Jonge Akademie van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW). Onnodig te zeggen dat we hier van doen hebben met een groot talent.
Daarom is het zo bijzonder dat juist hij weerwerk levert aan zijn Amsterdamse collega Dick Swaab. Daarin staat hij overigens niet alleen. Swaab heeft van meer kanten forse kritiek moeten incasseren. Maar onder hen waren weinig mensen van hetzelfde kaliber als Aleman.
Om nog even de kern van Swaabs betoog in herinnering te roepen: Hij meent aan de hand van hersenscans te kunnen aantonen dat het Opperwezen slechts een product van onze hersencellen is. De Amsterdamse hoogleraar geeft in zijn boek ”Wij zijn ons brein” zelfs nauwkeurig aan welk orgaan in onze hersenen religieuze ervaringen kan voortbrengen. Hij gaat er op grond van deze en andere waarnemingen van uit dat alles wat religie betreft, terug te brengen is tot kale hersenactiviteit.
Swaab heeft met zijn opvattingen de aandacht getrokken. Zo hebben meer dan 100.000 Nederlanders zijn boek gekocht. Dat is voor een dergelijke uitgave opmerkelijk veel. Het gaat om een dikke pil en je moet er echt wel even voor gaan zitten. Daarbij is het goed om als kanttekening te plaatsen dat Swaabs opvattingen over religie maar een beperkt deel van het boek beslaan. Hij heeft nog veel meer te zeggen en vaak is hij uiterst boeiend. Fascinerend is bijvoorbeeld wat hij schrijft over het plaatsen van minuscule elektroden in de hersenen van parkinsonpatiënten zodat zij beter kunnen functioneren.
Zelfs wat Swaab over religie zegt, is op onderdelen leerzaam. Zo schrijft hij over een bepaald syndroom dat gepaard gaat met de inbeelding een speciale opdracht van God Zelf te hebben gekregen, een enorme aandrang tot schrijven en seksuele afwijkingen. Ik moest meteen aan enkele sekteleiders denken die ik van nabij heb meegemaakt, tot en met hun berechting toe.
Maar dan nu de kritiek. Een deel ervan heeft betrekking op de stelling van Swaab dat de mens eigenlijk geen eigen vrije wil heeft. In zekere zin is dat een logische gevolgtrekking. Als alles in onze hersenpan wordt bekokstoofd, zijn wij mensen letterlijk willoze werktuigen. Volgens de critici doet Swaab daarmee tekort aan onze verantwoordelijkheid. We zijn helemaal niet zo willoos. Natuurlijk is er sprake van een zekere sturing, bijvoorbeeld door onze omgeving of door onze opvoeding, maar daar kunnen we ons niet achter verschuilen. Aleman voert in dit kader Luther op, die het heeft over „een geknechte wil.”
Wat Swaabs opvattingen over religie betreft wordt hem vooral verweten dat hij in feite iets onmogelijks probeert te bewijzen, namelijk het niet bestaan van een Opperwezen. Als wetenschapper moet hij weten dat dat een kansloze missie is. Bewijzen dat iets niet bestaat, gaat de menselijke maat te boven. Wat dat ”iets” ook is. Hooguit kunnen wij mensen aannemelijk maken dat iets niet bestaat. Maar hoe vaak is al niet gebleken dat naderhand het meest onwaarschijnlijke toch waar bleek te zijn.
Ook is Swaab voor de voeten geworpen dat hij al het menselijke terugbrengt tot iets stoffelijks, tot iets plats. Aleman zegt het zo: Swaab reduceert de wetenschap tot „een beperkte onderneming.” De Amsterdamse hoogleraar meent immers dat God er niet is omdat hij als wetenschapper God alleen aantreft als hersenspinsel.
Verder stelt Aleman dat Swaab tekortdoet aan ons bewustzijn of noem het onze geest. De schrijver van ”Wij zijn ons brein” kan eigenlijk niet zo veel met ons bewustzijn. Er zijn immers geen scans te maken waaruit blijkt: Hé, werkt dat zo! Toegegeven, het is ook niet zo simpel. Het denken over ons bewustzijn, over onze geest raakt de grenzen van ons bevattingsvermogen. Maar om het daarmee terug te brengen tot een groot aantal hersencellen, dat gaat veel te kort door de bocht.
Aleman heeft in dit verband een heel aardige vergelijking. Stel dat iemand tegen de koper van een kostbare antieke stoel zegt: „Het is maar een stuk hout”, dan zal de koper zich beledigd voelen. De stoel wordt dan gedegradeerd tot de materie waarvan hij gemaakt is. De hogere waarde is helemaal weggeredeneerd. Zo doet ook Swaab, aldus Aleman. Hij beperkt zich, net als de commentator bij de stoel, tot de materie, in dit geval tot de biologische kant van de menselijke geest. Hij heeft geen oog voor allerlei andere aspecten, zoals de psychologische, sociologische en spirituele. Het is erg kort samengevat, maar wat Aleman doet, is het weghalen van de angel uit het boek van Swaab. Daarmee is een frontale aanval op alles wat naar religie zweemt, in hoge mate geneutraliseerd.