Vijf generaties groeiden op met ”Jessica’s eerste gebed”
Toen Hesba Stretton op 8 oktober 1911 overleed waren er van haar beroemdste werkje al 2 miljoen exemplaren verkocht. ”Jessica’s eerste gebed” is met recht een klassiek kinderboek.
Vroeger vond ik het een vreselijk zielig meisje, Jessica. Ze liep op straat in versleten vodden en op blote voeten, ze zat onder de blauwe plekken omdat ze door haar drankzuchtige moeder geslagen werd, ze had het ijskoud en ze had niets te eten. Maar gelukkig was er de man van het koffiestalletje, die haar soms een oud broodje gaf en een slokje warme koffie. Ze ontdekte zijn geheim, kwam in de kerk terecht, leerde bidden – en aan het eind van het verhaal woonde ze met haar pleegvader in een vriendelijk huisje, met volop warme kleren en genoeg te eten.
Als ik later terugdacht aan het verhaal van Jessica, leek het me zwaar sentimenteel en moralistisch. Verwaarloosd straatmeisje, grote ellende, aardige kerkmensen, koffie en kerkgang, verbetering in de situatie, diepe dankbaarheid. Typisch een ouderwets, tranentrekkend zondagsschoolboekje. Mijn ouders lazen het al, mijn grootouders en overgrootouders waarschijnlijk ook.
Maar nu ik het herlees, ontdek ik andere dingen. ”Jessica’s eerste gebed” laat iets zien van de enorme problematiek van de Londense sloppenwijken aan het eind van de negentiende eeuw. Het is een –voor die tijd– verrassend goed en spannend geschreven verhaal. En (waar ik me niets meer van herinnerde), er zit een veel diepere laag in. Jessica is niet alleen maar het arme meisje dat door de kerkelijke ”meneer Daniël” geholpen wordt, ze opent diezelfde ”meneer Daniël” ook de ogen: hij noemt zichzelf wel een christen, maar in zijn hart is hij dat helemaal niet.
”Jessica’s eerste gebed” is een verhaal waarin op een knappe manier een aantal kernpunten van het christelijke geloof overgebracht wordt: naastenliefde, zondebesef, bekering, vergeving. Het is geplaatst in een setting die voor negentiende-eeuwers heel herkenbaar moet zijn geweest en die een destijds enorm aanwezige problematiek aan de orde stelde: de grote kloof tussen arm en rijk. Dat het vandaag gedateerd aandoet, doet niets af aan het feit dat het bij zijn verschijning heel modern en actueel geweest moet zijn.
Dat blijkt wel uit de enthousiaste ontvangst ervan. In 1866 verschijnt het als feuilleton in het gezinstijdschrift ”Sunday at home”, in 1867 als boekje bij de Religious Tract Society, een organisatie die een belangrijke rol speelt bij de verspreiding van traktaatjes en andere evangelisatielectuur. Het werk van Hesba Stretton was daar altijd al populair, maar ”Jessica’s First Prayer” breekt alle records. Alleen al in de negentiende eeuw worden er 1,5 miljoen exemplaren van verkocht –tien keer zo veel als van ”Alice in Wonderland”–, terwijl het binnen de kortste keren in alle Europese talen vertaald is.
In Rusland verordent tsaar Alexander II zelfs dat er op elke school een exemplaar van dit boekje aanwezig moet zijn. Maar die regel wordt snel weer ingetrokken door zijn opvolger, die bang is dat er alleen maar sociale onrust van komt.
Ook in Nederland wordt het verhaal van Jessica snel opgepikt, in 1868 al. Dat komt doordat, geïnspireerd door het Reveil, het zondagsschoolwerk overal in het land en vooral in de grote steden een hoge vlucht neemt. Daarvoor is lectuur nodig, veel lectuur, en dominee Jan de Liefde kan niet in zijn eentje in de behoefte voorzien. Dus worden er volop titels uit het Engels vertaald, waaronder ook ”Jessica’s eerste gebed”.
Zodra de Nederlandse vertaling verschenen is, volgen de eerste positieve reacties. Iemand als ds. Ph. J. Hoedemaker toont zich bijvoorbeeld aangenaam verrast door de stichtelijke maar ook originele inhoud: „Een voorrecht toch is het te achten, dat men de frischheid, de diepzinnige eenvoud van het kind heeft weten te behouden, gepaard met meerder kennis en juister oordeel aan lateren leeftijd eigen. De schrijver van ”Jessica’s eerste gebed” heeft het ons weder doen gevoelen.”
Hoedemaker denkt trouwens dat de schrijver van het boekje een man is en ook in andere opzichten heeft hij niet meteen door hoe het zit: „Toen wij zijn eerste werkje lazen, verkeerden wij in eene dwaling; wij dachten namentlijk dat het boekske waarheid bevatte, waarheid in den vulgairen zin: dat het verhaalde werkelijk zóó gebeurd was. Alles was zo natuurlijk, zo ongekunsteld.
Van lieverlede echter (…) begonnen wij te begrijpen dat hij slechts een nieuwe en zooals gebleken is, vruchtbare ader in de mijn der christelijke letterkunde geopend heeft. Het deed ons leed dat wij de sympathie die wij voor de denkbeeldige schepselen van zijnen geest gevoelden, niet op geschapen wezens met vleesch en been konden overdragen. (Maar) dat hij verhaalt wat in dezen vorm althans niet werkelijk gebeurd is, doet niets aan de waarheid zijner verhalen tekort.”
Daar spreekt iemand die nog maar nét gewend is aan de gedachte dat verzonnen verhalen niet meteen werelds hoeven te zijn, maar integendeel goed gebruikt kunnen worden om een christelijke boodschap over te dragen. Nog in zijn ”Bezwaren tegen de geest der eeuw” uit 1823 fulmineerde Da Costa immers tegen het lezen van „hart- en verstand verpestende en ontzenuwende Romans” waardoor de onzedelijkheid zou toenemen. Verzonnen verhalen hadden volgens hem in het algemeen weinig stichtelijks te bieden.
Maar een halve eeuw later is dat enorm veranderd, doordat de protestantse leidslieden inmiddels zélf geleerd hadden om gebruik te maken van fictie, met name in zondagsschoolboekjes en andere evangelisatielectuur. ”Jessica’s eerste gebed” is daar een prachtig voorbeeld van. Duur zal het niet geweest zijn: het is maar een dun boekje, gedrukt op goedkoop papier. Maar de plaatjes zijn wél van J. H. Isings.
Het verhaal beleeft in Nederland tientallen drukken. De 29e, licht herziene druk verschijnt in 1996. In 2002 besluit uitgeverij Callenbach het aangepast op de markt te brengen als prentenboek, met nieuwe illustraties van Rino Visser. En in 2009 komt de eerste versie als luisterboek. Dat betekent dat het boekje inmiddels bijna anderhalve eeuw onafgebroken in omloop is. Vijf generaties. Jessica is niet minder dan een icoon van het protestantisme.
Hesba Stretton, sociaal bewogen schrijfster
Hesba Stretton is het pseudoniem van Sarah Smith (1832-1911). De schrijfster stelt de naam Hesba samen uit de initialen van haar broers en zusters, en Stretton ontleent ze aan de naam van een dorpje, vlak bij haar woonplaats Wellington (Shropshire).
Ze groeit op met boeken, en bovendien in een sfeer van evangelische vroomheid. Haar vader is boekhandelaar, haar moeder overtuigd methodiste – aanhanger dus van de opwekkingsbeweging van John en Charles Wesley. Sarah en haar zuster Elizabeth, die een groot deel van hun leven samenwonen, krijgen allebei een opleiding tot gouvernante. Maar alleen Elizabeth verdient later ook daadwerkelijk de kost met lesgeven, want Sarah heeft het schrijven ontdekt.
Haar zuster stuurt een van haar eerste verhalen, ”The lucky leg”, naar de beroemde Charles Dickens, in die tijd redacteur van het tijdschrift ”Household words”. Dickens vindt het een mooi verhaal, betaalt er vijf pond voor en vraagt om meer. Dat leidt ertoe dat Sarah in de loop van de jaren talrijke verhalen publiceert in diverse tijdschriften.
Haar eerste boek, ”Fern’s Hollow”, verschijnt in 1864 bij de Religious Tract Society, een genootschap dat tot doel heeft om stichtelijke lectuur te verspreiden onder kinderen, vrouwen en arme mensen. Het boek wordt een groot succes, slechts overtroffen door de reeks aan verhalen die de schrijfster laat volgen.
Intussen blijkt ze behoorlijk commercieel ingesteld: na de publicatie van ”Jessica’s First Prayer” weigert ze om het copyright van haar boeken aan de uitgever te verkopen. Voortaan wil ze betaald worden naargelang het aantal verkochte exemplaren – een ongehoord verzoek. Maar ze houdt voet bij stuk.
Zo komt het dat ze na haar volgende bestseller, ”Little Meg’s Children” (vertaald als ”Grietje en hare kinderen”), een huis in Londen kan kopen, waar ze met haar zuster Elizabeth gaat wonen. Ze reizen veel en leiden verder een nogal afgezonderd leven. De gezusters Smith sterven kort na elkaar, eerst Elizabeth, daarna Sarah, allebei in 1911.
De vele tientallen boeken die Sarah Smith als Hesba Stretton heeft geschreven, staan niet alleen voor een vernieuwing in de kinderliteratuur (met aandacht voor het straatkind), maar zorgen ook voor een beweging in de maatschappij die sociale en politieke hervormingen in gang zet. Haar leven lang is de schrijfster betrokken geweest op het lot van de ‘underdog’, en heeft ze gevochten voor sociale gerechtigheid, of het nu om arbeiders gaat, om kinderen of om vrouwen.
Voordat ze naar Londen verhuisde, deed ze al bezoekwerk onder kinderen in de sloppenwijken van Manchester. Later, in 1884, is ze een van de medeoprichters van de Londense afdeling van de National Society for the Prevention of Cruelty to Children – een soort kinderbescherming. In alles wat ze deed en schreef werd ze intussen gedreven door haar bewogenheid met het lot van de naaste en haar drang om het Evangelie verder te verspreiden.