Symposium over catechese: luisteren naar de echo van het hart
APELDOORN – Waaraan moet catechetisch onderwijs voldoen? Welke eisen mag je aan een catecheet stellen? En hoe leidt je jongeren en ouderen uiteindelijk naar Christus?
Deze en andere vragen kwamen maandag aan de orde tijdens het symposium ”De toekomst van de catechese” bij de Theologische Universiteit Apeldoorn (TUA). Aanleiding vormde de verschijning van het boek Altijd leerling, dat een wetenschappelijke publicatie vanuit gereformeerd perspectief wil zijn over catechisatie.
Auteurs van het boek zijn dr. A. de Kock, A. Pals MA, dr. J. W. van Pelt, drs. A. Stijf en prof.dr. W. Verboom. De schrijvers zijn afkomstig uit verschillende disciplines. „Daardoor is kennis vanuit een breed terrein bijeengebracht”, aldus dagvoorzitter Jos de Kock.
Met de verschijning van het boek is er voor het eerst sinds 1986 weer een wetenschappelijk werk over catechese op de markt, contstateerde prof. dr. A. Baars, hoogleraar ambtelijke vakken aan de TUA.
Toch is er met de komst van het boek niet het laatste woord gezegd over catechese, aldus prof. Baars. Onder meer het probleem dat een catecheet soms ordeproblemen heeft en de stof moeilijk is over te dragen, is er niet mee opgelost. „Er is bovendien in het kerkelijk leven veel onrust. Een diepere diagnose van de situatie waarin de catechese verkeert, zou geen overbodige luxe zijn. We lopen niet alleen aan tegen een hoorcrisis, maar ook tegen een leercrisis.”
Catechiseren is ten diepste niet te leren, stelt Baars. „Het boek geeft daarentegen wel handvatten. De catecheet is een man of vrouw die aan jongeren of ouderen probeert een boodschap probeert te geven die terugkomt. Want dat is de betekenis van het Griekse grondwoord van de term catechese: Dat de echo terugkomt, omdat ze weerklank vindt in de harten.”
Drs. H. J. van Wijnen, programmamanager jeugdwerk van de Protestantse Kerk, bepleitte een aansluiten van de catechese bij moderne ontwikkelingen in de samenleving. Daarbij is tegelijk van belang om de gehele kerkelijke gemeente te zien als leeromgeving. Ook de persoon van de catecheet als authentiek identificatiefiguur acht hij van belang. Van Wijnen acht het ineenschuiving van jeugdwerk en catechese mogelijk, maar niet als doel op zichzelf.
Dr. R. Erwich, lector geestelijk leiderschap aan de Christelijke Hogeschool Ede en docent praktische theologie aan de Evangelische Theologische Faculteit in Leuven, meent dat de auteurs van het boek zich wat meer op de evangelische geloofsgemeenschappen hadden moeten richten. Bovendien vroeg hij zich af of er niet teveel en te hoge eisen worden gesteld aan catecheten.
Die vraag bleek ook onder de toehoorders te leven. Moet een catecheet persé een gedegen theologische opleiding hebben? En is het gezin niet de eerste plaats om kinderen te onderwijzen? „Ieder christen mag aanstekelijk zijn geloof uitdragen, laten we teruggaan naar die houding”, aldus een reactie uit de zaal. Prof. Baars: „Ook mensen die niet een speciale opleiding hebben voor catechese mogen in het onderwijs iets uitdragen. Tegelijk geldt voor een ieder dat je je goed moet voorbereiden en indien mogelijk een goede opleiding ervoor hebben.” De Apeldoornse hoogleraar verwees ook naar de reformatoren, die al in Genève de gezinnen verantwoordelijkheid voor de geloofsopvoeding wilden bijbrengen. „Toen al bleek dat dat maar bij een deel van de gezinnen werkte. Van daaruit is dan ook de kerkelijke catechese ontstaan.”