„Luthers opvattingen leven niet meer zo in Nederland”
Maarten Luther sloeg in 1517 zijn 95 stellingen aan de deur van de slotkapel in Wittenberg. Het zou een revolutie binnen de Rooms-Katholieke Kerk ontketenen. Jarenlang was de Duitse reformator een geliefd gespreksonderwerp in de Nederlanden. Toch bleek de Nederlandse bodem niet zo vruchtbaar voor het lutheranisme.
Het blijft een intrigerende vraag: waarom werd Nederland calvinistisch en niet luthers? Volgens dr. K. G. van Manen, redacteur van het zaterdag verschenen boek ”Lutheranen in de Lage Landen. Geschiedenis van een godsdienstige minderheid (ca. 1520-2004)”, speelden allerlei godsdienstige en politieke ontwikkelingen een rol. „Luther leerde de werkelijke presentie van Christus in brood en wijn. Veel mensen vonden zijn avondmaalsleer te veel op die van de rooms-katholieken lijken.”
Dan de politiek. Van Manen: „In de Nederlanden speelde het calvinisme een belangrijke rol in de opstand tegen het rooms-katholieke bestuur. Calvijn rechtvaardigde het verzet van lokale overheden tegen het door God gegeven gezag, terwijl Luther dat sterk afwees. De gereformeerde kerken kregen daarmee steeds meer aanhang en invloed.”
Hoe was de verhouding tussen lutherse en gereformeerde kerken?
„Over de inhoudelijke verschillen tussen gereformeerde en lutherse gemeenten weten we niet zo veel. Duidelijk is wel dat de lutherse kerken in de Nederlanden vrij sober waren. Om vooral niet in verband met het rooms-katholicisme te worden gebracht, pasten ze zich aan de gereformeerden aan.”
Af en toe laaide de oude discussie over het avondmaal weer op, vooral tijdens hemelvaartsdagen. „Want juist dan gaat het over de vraag naar de alomtegenwoordigheid van Christus.” Zo hekelde de gereformeerde predikant Petrus Plancius in een preek in 1603 uitgebreid de lutherse leer, waarop de lutherse strijdtheoloog Philippus Nicolai uit Hamburg zijn broeders te hulp schoot door een antigereformeerd pamflet te schrijven. Daarin stelde hij dat de calvinistische godsdienst meer en meer op de Turkse religie ging lijken en dat de Hollandse overheid –indien zij geen gewillig oor zou lenen aan lutheranen– Gods eeuwige verdoemenis deelachtig zou worden.
Toch waren de luthersen in gereformeerde ogen de minst erge ketters, aldus dr. Van Manen, die in 2001 promoveerde op een onderzoek naar het lutheranisme in Gelderland ten tijde van de republiek. „Johannes Hoornbeeck schreef in de zeventiende eeuw een boek over dwalingen en ketterijen buiten de gereformeerde kerken. Bij de rooms-katholieken bespeurde hij er maar liefst 92, bij de remonstranten 35 en bij de lutheranen slechts 10. Het ging dan om het gebruik van ouwels en gouden kelken bij het avondmaal, het branden van kaarsen, exorcisme bij de doop, de oorbiecht, het buigen van de knie en het afnemen van de hoed bij het horen van de Naam van Christus, het toestaan van beelden en schilderijen in het kerkgebouw en het gebruik van Latijn en muziek in de eredienst.”
In de tweede druk van Hoornbeecks boek uit 1658 blijkt het aantal dwalingen bij lutheranen al te zijn geslonken tot vijf. „Lutheranen waren in de ogen van veel gereformeerde theologen niet erg gevaarlijk meer. In de tweede helft van de zeventiende eeuw ondervonden lutherse gemeenten hier en daar nog wat tegenwerking van de gereformeerde kerk of de overheid, maar na 1680 wordt daar niets meer van vernomen. De lutheranen werden getolereerd en zelfs in de loop van de achttiende eeuw door overheden met welwillendheid tegemoet getreden.”
De verhouding tussen lutheranen en arminianen was aanvankelijk stukken beter.
„Arminianen en lutheranen koesterden vanaf het begin van de zeventiende eeuw sympathie voor elkaar. Dat had mede te maken met de leer van de uitverkiezing, waarover ze min of meer hetzelfde dachten: Christus was gestorven voor alle mensen, maar niet alle mensen werden zalig. De mens kon in zijn boosheid en zondigheid de roepstem van Gods genade weerstaan.”
Met deze arminiaanse leer van de uitverkiezing konden de lutheranen goed leven. Zo meldde de streng lutherse theologische faculteit te Wittenberg tijdens de synode van Dordrecht in 1618-1619 dat „d’ Arminianen onse meening en d’anderen Calvijns meening hebben verdeedight.”
„De lutheranen en de arminianen speelden even met de gedachte om samen te gaan, maar zo ver is het nooit gekomen. De belangrijke reden hiervoor lag in de mate van binding aan de confessie. De luthersen hechtten veel waarde aan de Augsburgse Confessie, terwijl de arminianen aan een belijdenis geen bindend gezag wilden toekennen.”
Bleven de lutheranen in de Nederlanden een band houden met Duitsland?
„Lutheranen stonden lang bekend als „moffen” en „knoeten”, omdat velen afkomstig waren uit Duitsland en Scandinavië. Aanstaande predikanten volgden hun opleiding deels aan de universiteit in Wittenberg. Ook het Duits bleef een belangrijke rol spelen, hoewel er in de zeventiende en achttiende eeuw binnen veel lutherse gemeenten een taalstrijd woedde. Moesten de kerkdiensten nog in het Duits worden gehouden of kon het Nederlands worden ingevoerd? Nijmegen was in 1908 de laatste gemeente die de overstap maakte.”
Welk stempel hebben de lutherse kerken op Nederland gedrukt?
„Lutherse kerken hebben vooral in liturgisch opzicht een eigen gezicht. Veel lutherse gemeenten hebben een weloverwogen liturgie, waarin het kerklied een belangrijke plaats inneemt. In de gereformeerde kerken woedde jarenlang strijd over het wel of niet zingen van geestelijke liederen naast de Psalmen en het gebruik van instrumenten in de eredienst. Dat die er toch zijn gekomen, is mede te danken aan lutherse invloeden.
Kenmerkend voor de lutherse traditie is ook de open houding naar andere kerkgenootschappen. Dat laatste kan een nadeel zijn, want lutheranen maken vrij gemakkelijk de overstap naar een protestantse of doopsgezinde gemeente.”
Herkent de gemiddelde lutheraan zich nog in de theologie van Luther?
„Wil je een eerlijk antwoord? Weinig. Als je begint over de ubiquiteitsleer van Luther –de gedachte dat Christus ook lichamelijk alomtegenwoordig is– dan zullen de meeste mensen met hun oren staan te klapperen. En zoiets als erfzonde, dat zegt niemand meer wat. De Lutherse Kerk in Nederland houdt zich niet zo met dogmatiek bezig. Luthers theologische opvattingen leven niet meer zo.”
Boekgegevens
”Lutheranen in de Lage Landen. Geschiedenis van een godsdienstige minderheid (ca. 1520-2004)”, door K. G. van Manen (red.); uitg. Boekencentrum, Zoetermeer, 2011; ISBN 978 90 239 2618 4; 812 blz.; € 39,90.