Cultuur & boeken

Historie Joodse gemeente Amsterdam na ’45 te boek gesteld

”Sjehechejanoe”. Het is een veelzeggende titel die Bart Wallet, Paul van Trigt en Hans Polak hun boek over de naoorlogse geschiedenis van de Joodse Gemeente Amsterdam (NIHS) meegaven. Wallet: „Het is bij uitstek het gebed van na 1945.” ”Die ons heeft laten leven”, betekent het Hebreeuwse woord.

A. de Heer

21 September 2011 11:47Gewijzigd op 14 November 2020 16:44
De auteurs van het boek ”Sjechechejanoe”, v.l.n.r.: Bart Wallet, Paul van Trigt en Hans Polak. Foto RD, Anton Dommerholt
De auteurs van het boek ”Sjechechejanoe”, v.l.n.r.: Bart Wallet, Paul van Trigt en Hans Polak. Foto RD, Anton Dommerholt

Op talloze Amsterdamse Joden was dat woord níét van toepassing. Het naziregime had aan hun leven een einde gemaakt. Woningen, Joodse winkels en synagoges (op de sjoel in de Gerard Doustraat na, die –opvallend– niet door de Duitsers was opgemerkt) stonden er in mei ’45 triest bij.

Toch was er al in oorlogstijd weer een begin gemaakt met de wederopbouw van Joods Amsterdam, zo blijkt uit het boek, dat vanavond wordt gepresenteerd.

Terwijl de Joodse buurten veranderd waren in rijen troosteloze huizen, waarvan de bewoners waren gedeporteerd naar de concentratiekampen in Duitsland en Oost-Europa, was in de stad nog een bescheiden aantal Joden overgebleven. Sommigen van hen verbleven nog legaal in de stad, vanwege een gemengd huwelijk of omdat ze om de een of andere reden als onmisbaar werden beschouwd door de bezetters, anderen wachtten in onderduik de dag van de bevrijding af. Na Dolle Dinsdag, toen gebleken was dat de Duitsers weliswaar het land nog niet verlieten, maar ook dat het einde van de oorlog naderde, kwam op 17 september 1944 een groep Amsterdamse Joden bijeen. Zij vormden in het diepste geheim een Comité dat de wederopbouw van het Joodse leven ter hand wilde nemen.

Tweede Kamer

Het is voor het eerst dat de geschiedenis van de Joodse Gemeente Amsterdam (de Nederlands-Israëlietische Hoofdsynagoge, NIHS) vanaf 1945 te boek is gesteld, aldus de auteurs van ”Sjehechejanoe”. Hun publicatie verschijnt in het kader van het 375-jarig bestaan van de Amsterdamse ”kehilla” (gemeente). Een herdenkingsjaar dat op 7 november 2010 „feestelijk begon” in aanwezigheid van koningin Beatrix, maar dat ook een jaar was „waarin we tot in de Tweede Kamer toe hebben moeten strijden voor de godsdienstvrijheid en voor het behoud van het Jodendom in dit land”, schrijft Ronnie Eisenmann, voorzitter van het dagelijks bestuur van de NIHS, in zijn voorwoord. „Een jaar waarin we –zoals ik al zei tijdens het rondetafelgesprek in de Tweede Kamer op 16 juni 2011– ons regelmatig weer de ”Joden in Nederland” voelden in plaats van Joodse Nederlanders.”

Honderd ordners

Eigenlijk had het boek al veel eerder moeten verschijnen, zegt Hans Polak (82) in een werkruimte in het Joods Cultureel Centrum in Amsterdam-Buitenveldert. Jarenlang was hij secretaris van de gemeente, en notuleerde hij als zodanig ook vergaderingen. „Dat deed hij zo goed en zo snel dat er wel gezegd werd: Hans heeft de notulen al klaar voordat de vergadering is begonnen”, aldus Coen Abram, hoofd van de afdeling financiën, die er ook even bij komt zitten.

Polak glimlacht. „Maar dat terzijde, natuurlijk. In elk geval, toen ik 66 werd, en zou stoppen, werd me gevraagd of ik de historie van onze gemeente wilde vastleggen. Dat wilde ik wel. Alleen, kort daarna kreeg ik een telefoontje vanuit Den Haag, of ik daar bij wilde komen springen; er waren wat problemen ontstaan in de gemeente. Het zou voor een jaar zijn.”

Paul van Trigt, als historicus verbonden aan de Vrije Universiteit in Amsterdam: „Het werden er tien.”

Polak: „En toen kreeg ik, het was op een vrijdagmiddag, nóg weer een telefoontje, uit Rotterdam. Ook daar heb ik toen nog een tijd gewerkt. Al met al: van het schrijven van het boek kwam niets. Overigens heb ik in Rotterdam ook Paul leren kennen.”

Deze: „Maar wat je intussen wel had gedaan, was de gegevens die je verzameld had, ordenen, met een samenvatting erbij.” Wijzend op een blauwe ordner: „In twee keer vijftig mappen. Voor Bart en mij was dat ideaal.”

Bart Wallet, historicus aan de Universiteit van Amsterdam: „Absoluut. Dat heeft ons werk bijzonder vergemakkelijkt.”

In zes hoofdstukken is de naoorlogse geschiedenis beschreven. Kunt u een paar lijnen trekken?

Wallet: „Wat je ziet, zijn eigenlijk twee lijnen. De eerste is de oorlog en de verwerking daarvan. Mensen komen terug uit de kampen, zij en anderen hebben vaak tal van familieleden verloren. De gemeente is veel kleiner geworden dan ze voor 1940 was. Hoe nu verder?

De tweede lijn ontstaat in 1948, met de oprichting van de staat Israël. Wat betekent dat voor de gemeente? Veel leden zijn zionist, en zien de NIHS min of meer als een verlengstuk van Israël: eens zou iedereen naar Israël gaan.”

Polak: „Wat niet gebeurd is.”

Wallet: „Maar wat wel eens tot spanningen leidde. De eerste opperrabbijn na de oorlog, Justus Tal, was bijvoorbeeld sterk antizionistisch. Hij zag Israël als een seculier initiatief. Dat botste wel eens.

Na 1948 kwam ook de vraag op: Welke uitspraak van het Hebreeuws gebruiken we? De traditionele, zoals we dat altijd gedaan hebben, of kiezen we voor het Hebreeuws dat nu in Israël wordt gehanteerd? En: Mag je het Hatikva, het Israëlische volkslied, in sjoel zingen?

Ook de drie woorden, zoals ze wel aangeduid worden, die deel uitmaakten van het gebed voor de staat Israël leidden tot felle debatten. Daarin wordt het ontstaan van de staat Israël „het begin van het ontluiken van onze verlossing” genoemd. Daarmee kreeg 1948 een religieuze, Messiaanse betekenis – en niet iedereen was het daarmee eens.

De NIHS was een zogenoemde eenheidsgemeente, en wilde dat ook blijven: een gemeente voor alle Joden in de stad, orthodoxe, minder orthodoxe, mensen die amper nog betrokken waren.”

Van Trigt: „Wat je na de oorlog ook zag, was dat de traditioneel Joodse buurten zich verplaatsten van Amsterdam-Centrum en -Zuid naar Amstelveen en Amsterdam-Buitenveldert. Hans, jij was nauw betrokken bij de opbouw van het Joodse leven in Amstelveen.”

Polak: „Klopt. Dat was begin jaren zestig. Op een gegeven moment ben ik toen bijeenkomsten gaan organiseren. Dat was echt pionieren. Maar het was wel een succes. We kwamen er toen bijvoorbeeld achter dat de buurman die al jaren naast ons woonde, Joods was, maar we wisten het niet.”

In hoeverre heeft de oorlog zijn sporen getrokken in uw familie?

Polak: „Ik heb onder anderen mijn ouders verloren. Ze waren verraden.”

Dan: „Kijk, het verdriet kon je niet wegnemen. Maar we moesten wel verder. En vandaar dat we dingen gingen organiseren. Allerlei sociale activiteiten bijvoorbeeld.”

Een échte eenheid bleef de gemeente uiteindelijk niet. Ter linkerzijde groeide de liberaal Joodse gemeente, met rabbijn Jacob Soetendorp. Aan de andere kant kwamen initiatieven op zoals het Cheider, als alternatief voor de Joodse scholengemeenschap Maimonides, waar de orthodoxe leer niet helemaal meer in goede handen zou zijn.

Wallet: „De komst van rabbijn Soetendorp leidde tot heel wat onrust binnen de NIHS. Men zag dat hij heel populair was, en ook door de media nogal eens als het gezicht van het Jodendom in Nederland werd gezien. Orthodoxe Joden moesten weinig van hem hebben. Een liberaal Jodendom, zei rabbijn Schuster indertijd, is als een christendom zonder kruis.

Aan de andere kant heeft de populariteit van iemand als Soetendorp het bestuur van de NIHS wel aan het denken gezet. Bij de naoorlogse rabbijnen lag alle nadruk in eerste instantie toch weer op het gezag, het ”lernen” ook. Soetendorp investeerde juist in bijvoorbeeld het pastoraat. En dáár bleken mensen behoefte aan te hebben. Op dit moment heeft de gemeente daarom drie rabbijnen, van wie een, rabbijn Spiero, zich specifiek toelegt op het pastoraat.

En wat de organisatie van de rechterflank betreft: iets vergelijkbaars zag je in die jaren in behoudend christelijke kring, waar bijvoorbeeld de reformatorische scholen en de Evangelische Omroep ontstonden.”

Nogal wat mensen zullen bij de Amsterdamse rabbijnen vooral denken aan rabbijn Evers en Van de Kamp.

„Dat is wat verwarrend, ja. Zij dragen wel de titel rabbijn, maar zijn momenteel niet als rabbijn aan de NIHS verbonden. Wat trouwens de rabbijnen en opperrabbijnen betreft: ons onderzoek heeft uitgewezen dat er sinds de oorlog achttien rabbijnen in Amsterdam zijn geweest, van wie négen Nederlanders – die veelal ook het langste bleven. Dat zijn er veel meer dan Joden vaak denken: zij hebben nogal eens het idee dat er na 1945 vooral buitenlandse rabbijnen waren.”

Uw boek wordt gepresenteerd in een week dat de Palestijnen de VN zullen verzoeken lid te mogen worden. In hoeverre wordt hierover in de gemeente gediscussieerd?

Polak: „Ik moet zeggen dat ik daar weinig van merk.”

Abram: „Klopt. Die discussie speelt hier bijna niet. Een thema waarover veel meer wordt gesproken, is de opkomst van een nieuwe modern-orthodoxe sjoel, om maar wat te noemen.”

Mijnheer Polak, hoe was het om een boek over de geschiedenis van uw gemeente samen met twee niet-Joden te schrijven?

De goedlachse tachtiger steekt zijn handen omhoog. „Ik wil dat wel in één woord zeggen: Fantastisch. Deze jongens hebben goed werk geleverd.”

N.a.v. ”Sjechechejanoe. Die ons heeft laten leven. Geschiedenis van de Joodse Gemeente Amsterdam (NIHS) van 1945 tot 2010”, Bart Wallet, Paul van Trigt en Hans Polak; uitgave in eigen beheer NIHS Amsterdam, 2011; ISBN 9789081565011. Te bestellen via de website nihs.nl


NIHS 375 jaar

De geschiedenis van de Nederlands-Israëlietische Hoofdsynagoge Amsterdam (NIHS) begint in 1635 – vorig jaar 375 jaar geleden. Als kleine Asjkenazische ”kehilla” staat ze dan nog in de schaduw van de Portugees-Israëlietische gemeente (PIG), met haar imposante sjoel aan het Jonas Daniël Meijerplein (die op dit moment wordt gerestaureerd).

Vanaf de achttiende eeuw veranderen de getalsmatige verhoudingen. Anno 2011 telt de –orthodoxe– NIHS zo’n 3000 leden (tegenover de PIG 500), van wie nog slechts een minderheid de synagoge bezoekt. De leden wonen overwegend in Amsterdam-Oud-Zuid, Buitenveldert en Amstelveen.

De NIHS beschikt over vijf synagogen: aan de Jacob Obrechtstraat, de Lekstraat, de Willem Schoutenstraat, de Straat van Messina (Amstelveen) en de Van der Boechorststraat. De sjoel aan laatstgenoemde straat (vlak bij de Vrije Universiteit) maakt deel uit van het Joods Cultureel Centrum (foto’s). Dit ruime pand, een ontwerp van architect Gerrit Rietveld, was in de jaren zestig gebouwd ten behoeve van de zogeheten Vrije Gemeente. Niet ver bij de Van der Boechorststraat vandaan, in het Amsterdamse Bos, bevindt zich het Dachaumonument.

Aan de Gerard Doustraat, de Nieuwe Kerkstraat en de Gerrit van der Veenstraat staan zogenoemde ”verenigingssjoels”, opgericht en in stand gehouden door leden van de NIHS op persoonlijk initiatief. De Gerard Dou was van 1945 tot 1968 gemeentesjoel, maar werd daarna weer exclusief verenigingssjoel.

Daarnaast zijn er synagoges in het Joodse ziekenhuis in Amstelveen en het Joodse seniorenhuis Beth Shalom in Buitenveldert, die via een overeenkomst gelieerd zijn aan de NIHS.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer