Alleen zwaard van de Geest kan toverstokje van secularisme verbreken
Tijdens de eerste bijeenkomst van de Wetgevende Vergadering in Parijs, in oktober 1791 –ruim twee jaar dus na het begin van de Franse Revolutie– zat koning Lodewijk XVI rechts tegenover de afgevaardigden. Omdat hij zijn politieke geestverwanten, de monarchisten, in zijn penibele situatie graag zo dicht mogelijk bij zich had, om ze als dat nodig was bij wijze van spreken even aan te kunnen raken, kwamen zij aan de rechterkant van het parlement te zitten, de revolutionaire republikeinen (Jakobijnen) bijgevolg links. Deze links-rechtsindeling is in grote lijnen in alle parlementen zo blijven bestaan. Rechts zitten de behoudende partijen, links de progressieve.
Je hoort wel zeggen dat de indeling tussen links en rechts tegenwoordig eigenlijk van alle betekenis ontbloot is. Maar waarom eigenlijk? Wie op een verjaardag de termen links en rechts gebruikt, ontmoet zelden vragende blikken. En het creëren van duidelijkheid is toch een edele functie van de taal, die in de praktijk eigenlijk alleen door politici en theologen wordt ontkend. Links staat in het normale taalgebruik voor een grote overheid, libertijnse opvattingen en een internationale oriëntatie; rechts voor ondernemerschap en de vrije markt, moraal en fatsoen, en de democratische natiestaat.
Bovendien zou je toch ook kunnen zeggen dat de linkse mens van de rechtse mens verschilt. Dat het eigenlijk, grofweg gesproken natuurlijk, om twee soorten mensen gaat. En wie lacht dan niet als hij de linkse mens beziet. Die lach kan zeer goed samengaan met respect en bewondering. Zo heb ik jarenlang elke maandagmorgen een exemplaar van de Volkskrant gekocht voor de boekenstukken van Kees Fens. Fens (in 2008 overleden) was een groot kenner van de literatuur en de geschiedenis van het christendom, en hij heeft mij tal van auteurs doen ontdekken. Nu was Fens van eenvoudige, volkse komaf en dat heeft hem zijn hele leven dwarsgezeten. En dat is toch raar. Hij had alleen al een hekel aan de liberale avondkrant NRC Handelsblad omdat hij dat de krant van de elite vond. Aan het einde van zijn leven was Fens in goeden doen geraakt. Hij woonde in een pand aan de Keizersgracht, droeg mooie jassen en zwierige hoeden, maar kon overstuur raken wanneer hij de indruk had dat een opgeblazen wereld hem klein wilde houden. Aan zijn jeugd in Amsterdam-West had Fens, volgens een vriend, een „weerzin tegen de betere standen” overgehouden.
Meer vertegenwoordigers van de linkse mensensoort worden door deze afwijking gekweld. Neem Hans Spekman. Hans Spekman is lid van de Tweede Kamer voor de PvdA, en gaat steevast gekleed, ook overdag en op zijn werk, in een soort pyjama, een kraagloos hemd en slobberbroek. Hij is een kleinzoon van socialistische landarbeiders en timmerlui, en groeide op als „volksjongen in een Utrechtse arbeiderswijk.” Hij zal nooit een fatsoenlijk pak dragen. Hij zal namelijk nooit zijn afkomst verloochenen. Zijn grootvader had altijd zijn pet af moeten nemen voor ”hoge heren”. Als je een pak draagt, wil je bij die hoge heren van de VVD horen, die het „de armen moeilijk willen maken omdat ze dan vanzelf wel harder gaan werken.”
Volgens de Wet van Spruyt komt het met mensen die ooit links zijn geweest nooit meer helemaal goed. Daarom keek ik er eventjes van op, maar was ik toch niet echt geschokt, toen ik las dat zelfs een groot journalist als Hendrik Jan Schoo (1945-2007), oud-hoofdredacteur van Elsevier, van die rare dingen kon zeggen. Hij wandelde vaak met collega-journalist Herman Vuijsje. Op een dag vroeg Schoo hem op de man af: „Zou je bij mij durven onderduiken?”
Geweld
Het heeft iets raadselachtigs, dat linkse ressentiment en sentimentalisme, dat zich koesterend wentelen in zieligheid, van mensen als Fens, Spekman en Schoo. Raar is ook dat de linkse mens blijft geloven, ondanks alle bewijzen van het tegendeel, dat de overheid de oplossing in plaats van een onderdeel van het probleem is, dat hulp helpt, dat alles en iedereen gelijk is, dat alle geloven even mooi of even erg zijn, dat we de mensen uit het kwaad moeten halen in plaats van het kwaad in de mens bestrijden, en dat dieren rechten hebben. Het heeft bijna iets aandoenlijks, zo veel naïef geloof, en je zou er bijna sympathie voor koesteren, wanneer je niet wist hoeveel geld het kost en hoeveel schade het aanricht.
Nu zou ik dit goedmoedige betoogje een vileine wending kunnen geven. Door bijvoorbeeld op te merken dat links boven op dit alles ook gevaarlijk is omdat het een bron van geweld is. Europol, het samenwerkingsverband van de politiediensten in de Europese Unie (EU), brengt jaarlijks een rapport uit over terrorisme (TE-SAT). Terrorisme is een groot probleem in Europa. In de afgelopen drie jaar hebben de politiediensten ruim 400 beraamde aanslagen weten te verijdelen, en hebben zij bijna 600 mensen gearresteerd op verdenking van lidmaatschap van een terroristische organisatie. Er zijn vorig jaar in de EU 125 rechtszaken gevoerd in zaken die met terrorisme te maken hadden, en daarbij stonden 391 individuen terecht. Bij terrorisme denken we sinds 11 september 2001 aan de islam. En alhoewel de Europese politiediensten met 110 arrestaties hun handen vol hadden aan moslims –in verband met de financiering van terrorisme en het lidmaatschap van een terroristische organisatie– had er in 2009 ‘slechts’ één terroristische aanslag uit islamitische hoek plaats. Er komt ook geweld, in afnemende mate, van separatistische bewegingen in Spanje en Frankrijk. Maar het echte geweld komt van links. Dat geweld is in de afgelopen jaren verdubbeld en uitte zich in 2009 in maar liefst veertig aanslagen.
Hoe aandoenlijk de linkse mens en zijn ideeën ook kunnen overkomen, zo zou ik op deze opsomming van feiten kunnen laten volgen, blijkbaar zit er iets in dat linkse denken dat heel gevaarlijk is. Alle rancune en sentimentalisme kan zich zomaar ontladen in aanslagen met vele doden en veel leed als gevolg. We kunnen mensen niet verbieden links te zijn. Er is immers vrijheid van meningsuiting. Maar daar moet het dan eigenlijk ook bij blijven. Ze mogen het wel zijn maar niet doen in de publieke ruimte. Dat is veel te gevaarlijk. Het linkse denken moet achter de voordeur, en liefst zo snel mogelijk, want morgen kan er weer een aanslag zijn.
Cliteur
Wanneer ik dit in ernst zou voorstellen, zouden de meeste mensen, voor zover nog volledig bij hun verstand, toch menen dat ik ietwat overdrijf. We begrijpen allemaal dat het anarchistische geweld dat links-radicale groepen plegen, in ver verwijderd verband staat tot de kaakjes van Drees, de regenjas van Den Uyl, het paarse gepolder van Kok en de theepot van Cohen. Wanneer ik op grond van het geweld tijdens een Europese top zou roepen: „Zie je wel, daar heb je die linksen weer, laten we alle socialistische politieke partijen vanaf nu verbieden en door links achter de voordeur terug te dringen een linksvrije publieke ruimte scheppen”, dan zouden weinig mensen –hoop ik– mij serieus nemen.
Toch zijn er mensen die dwazere dingen over de oorsprong en politieke gevolgen van geweld zeggen, en volstrekt serieus worden genomen. Er gewoon hoogleraar aan een rechtenfaculteit mee zijn en een alom gewaardeerd intellectueel. Zo iemand dient zich aan in de persoon van Paul Cliteur. Er staan veel positieve zaken op Cliteurs conto. Zo heeft hij waar hij kon het morele relativisme en multiculturalisme bestreden, ook in een tijd toen hij daarmee nog een vrij eenzame positie innam. Maar in plaats van dat relativisme wil hij de waarden van de verlichting en een publieke ruimte die is ingericht volgens de regels van de Franse laïcité. Godsdienst is een privézaak en uitingen daarvan in de publieke ruimte –inclusief een keppeltje, kruisje of hoofddoekje– dienen te worden verboden en bestreden. Religie is in deze visie geen bron van waarden en deugden, of van cohesie, maar van spanningen en verdeeldheid. Die gedachte heeft Cliteur verder onderbouwd in zijn recentste project: twee studies over de relatie tussen religie en geweld (”The Secular Outlook” en ”Het monotheïstisch dilemma”).
Monotheïsme is volgens Cliteur een belangrijke bron van geweld. Jodendom, christendom en islam ontlopen elkaar wat dat betreft niet veel. Pinehas uit Numeri 25 is volgens Cliteur de eerste religieuze terrorist. Achter dat religieuze geweld gaat een „goddelijke bevelstheorie” schuil. God staat boven de wet en kan Zijn gelovige onderdanen zo maar iets bevelen dat tegen de wetten van het land ingaat. Kijk maar naar Mohammed B., die in opdracht van Allah Theo van Goghs keel doorzaagde, aan Jigal Amir die de Israëlische premier Jitzhak Rabin vermoordde, en de Amerikaan Scott Roeder die de abortusarts George Tiller doodde.
Aanhangers van deze ”morele heteronomie” (van een morele orde die niet door mensen zelf autonoom is vastgesteld en onder elkaar afgesproken) vormen in principe een bedreiging voor de maatschappelijke vrede, zegt Cliteur. Hun goddelijke wet gaat boven de Grondwet uit. Het geloof plaatst zichzelf buiten de orde. Daarmee diskwalificeert het geloof zich als gesprekspartner. Als we in een multiculturele samenleving vredig en fatsoenlijk met elkaar willen omgaan, moeten we een moraal formuleren die voor iedereen toegankelijk is, niet alleen voor degenen die geloven in een God Die ergens ooit een bepaalde moraal heeft geopenbaard.
Die moraal kan niet anders zijn dan die van de verlichting. In politieke en ethische discussies mag het geloof geen voorschriften geven. In morele kwesties is religie niet meer dan een „verontreinigende factor.” Godsdienst is iets wat we „misschien moeten gedogen”, omdat mensen nu eenmaal psychedelische ervaringen blijken te hebben. Maar het mag in de publieke ruimte geen gezag krijgen. Het geloof dient zich strikt in het private domein af te spelen, en op geen enkele wijze als zodanig te worden beschermd of bevoorrecht, bijvoorbeeld door een grondwettelijke bepaling die de vrijheid van godsdienst of van onderwijs beschermt. De vrijheid van godsdienst houdt veel achterlijkheid in stand en is iets wat de vooruitgang van de beschaving tegenwoordig frustreert. Dat laatste is ook het argument van de door Cliteur gesteunde Marianne Thieme van de Partij voor de Dieren om een verbod op de onverdoofde rituele slacht te bepleiten.
Secularisme
Religie is dus in de visie van Cliteur de bron van een volstrekt willekeurige moraal die zomaar tot geweld kan leiden en daarom moet worden ingetoomd. Dat is vreemd wanneer je bedenkt dat het daadwerkelijke geweld vooral door links gedachtegoed geïnspireerd wordt, en seculiere ideologieën dus veel vaker een bron van geweld zijn dan religieuze. Niemand bepleit op grond van deze feiten een verbod op politieke partijen die zich op een ideologie baseren. Maar Cliteur bepleit wel een opheffing van de grondwettelijke vrijheid van godsdienst omdat geloof zo gemakkelijk in gewelddadigheid kan ontsporen.
Nu is Cliteur een sympathieke man. Dat maakt een discussie met hem zowel prettig als lastig. En hij is natuurlijk niet gek. Dat rapport van Europol kent hij zeker ook. Hij weet dus dat hij een verschijnsel (religie) bestrijdt met een argument dat er met de haren wordt bijgesleept. Over joods en christelijk geïnspireerd terrorisme hoor je toch niet veel. Maar toch gooit Cliteur het op één hoop met het islamitisch terrorisme. Zit er dus niet iets anders achter het pleidooi van Cliteur voor een religievrije publieke ruimte dan de vrees voor geweld dat net zo goed uit joodse en christelijke kring kan komen?
Cliteur is onderdeel van een beweging, het secularisme. Die beweging wil dat het openbare leven seculier zal zijn, werelds, ‘neutraal’, ongelovig. Haar programma is een calvinistische vadermoord, een definitieve afrekening met de religieus geordende wereld van verzuiling en sociale controle, betutteling en vleselijke beperkingen. De drijfveren van de aanhangers werden mij onlangs zeer duidelijk in een debat met een van hen. Hij zei: „De oorlog met de christenen hebben we gewonnen. We gaan diezelfde oorlog nu niet nog eens voeren met de islam.” De christenen zijn zo goed als tandeloos gemaakt. Er zijn hier en daar nog enclaves die zich op de vrijheid van godsdienst en onderwijs beroepen. Daar zetten we dan het beginsel van de gelijkheid tegen in en we laten het eerste artikel van de Grondwet (dat discriminatie om wat voor reden dan ook verbiedt) prevaleren boven de klassieke grondrechten. We willen die oorlog met de islam niet eens beginnen, maar ons bij voorbaat tot de overwinnaars kunnen uitroepen. Om de islam te kunnen bestrijden, moeten we religie als zodanig bestrijden. In de eerste plaats omdat moslims wel eens wat nijdig uit hun slof kunnen schieten wanneer zij zich beledigd en aangevallen voelen. En in de tweede plaats omdat we geen enkel geloof meer kunnen of willen bevoorrechten en dus alle geloof over één kam moeten scheren.
Narnia
De boeken van Cliteur over de monotheïstische achtergrond van geweld bewijzen deze visie natuurlijk een grote dienst: jodendom, christendom en islam komen uiteindelijk op hetzelfde neer. In feite hebben Cliteur en de zijnen niet meer gedaan dan het ene relativisme (het morele en culturele relativisme) inwisselen voor een ander relativisme, het godsdienstrelativisme. Zoals veel CDA’ers alle geloof even prachtig vinden, zo vinden secularisten alle geloof even erg. Dat zeggen ze althans.
Tegenstanders van het secularisme moeten duidelijk maken dat een democratie zonder het christelijk geloof niet goed kan functioneren. Tolerantie bijvoorbeeld die niet in het christendom is geborgd (in de overtuiging dus dat we anderen niet met dwang of geweld tot andere opvattingen kunnen bewegen) maar in het gelijkheidsdenken, wordt al snel een vorm van tirannie, zoals bijvoorbeeld de handelingen met de SGP duidelijk maken. Democratie vereist een cultureel en moreel fundament dat op zijn beurt wordt geschraagd door eerbied, door vrijheid in gebondenheid, door zelf opgelegde beperkingen, gehoorzaamheid.
Het secularisme heeft de wind mee, zoals de brede steun in de Kamer voor het wetsvoorstel tegen de rituele slacht duidelijk maakt. Er is een blanke, liberale, seculiere meerderheid in Nederland die haar waarden en normen overal wil doorvoeren. Wat voor wereld wordt de wereld van deze seculieren? Wat ze zich er zelf bij voorstellen weet ik niet precies. Over de uitkomst zullen ze best optimistisch zijn, want hun historicus Jonathan Israel heeft laten zien dat hun idealen sinds Spinoza aan een onstuitbare opmars bezig zijn en dat alle verzet eigenlijk maar halfslachtig en tot mislukken gedoemd is.
Onlangs had ik een debat, een nogal ongemakkelijk debat, met een vrouwelijke representante van het secularisme, en in de auto naar huis zag ik haar gezicht steeds voor me. Ik kende dat gezicht, maar waarvan ook al weer? Een wit gezicht, strak, ijzig. Weken later wist ik het ineens. Jadis, de koningin van Narnia, de White Witch, witte tovenares, uit de verhalen van C. S. Lewis! Het land achter de kleerkast waarover zij regeert, heeft zij zo betoverd dat het er altijd winter blijft, doods, koud, onvruchtbaar. Het wordt er nooit meer kerstfeest. Haar macht wordt verbroken wanneer het een jongen lukt om met zijn zwaard de toverstaf van de tovenares kapot te slaan, en door de levenwekkende adem van de uit de dood herrezen leeuw Aslan. Het doodse wit maakt plaats voor een regenboog aan kleuren. Doodse stilte wordt vervuld van lachen en zingen.
Om het doodse wit van het secularisme te verdrijven, en te voorkomen dat alle lachen en zingen in een koude, doodse stilte verandert, moet het toverstokje van de seculieren opnieuw met het zwaard worden verbroken. En dat zwaard kan niet anders dan het zwaard van de Geest zijn, Die zoals bekend niet werkt door kracht of geweld.
Bart Jan Spruyt
Bart Jan Spruyt (1964) studeerde geschiedenis in Utrecht en promoveerde in Leiden in de theologie, was politiek journalist en directeur van de conservatieve Edmund Burke Stichting, waarvan hij nu voorzitter is. Hij doceert geschiedenis en maatschappijleer aan het Wartburg College (locatie Guido de Bres) in Rotterdam en schrijft (politieke) columns voor Elsevier, Binnenlands Bestuur en het Nederlands Dagblad. Hij publiceerde onder andere ”Lof van het conservatisme” (2003), ”De toekomst van de stad” (2005) en ”Als je eenmaal hebt liefgehad”, een boek over ds. J. T. Doornenbal (2009).