Voor Japanners in rampgebied is de ellende nog maar net begonnen
Zo’n 230.000 aardbevingsevacués verblijven reeds twee weken in doorgaans overbevolkte evacuatiecentra. Toch weten stress en gebrek aan privacy hen niet klein te krijgen.
De grote gymnastiekzaal in de totaal verwoeste stad Rikuzentakata begint plotseling vreselijk te schudden. De muren van de tot evacuatiecentrum omgetoverde zaal in de Noord-Japanse stad kermen luid.
De duizend evacués die er bescherming hebben gezocht, zijn in één klap verstard. Verscheidene evacués staren angstig naar boven, bang dat het gigantische dak op hun hoofd zal vallen. De meesten kijken voor zich uit. Enkele anderen doen alsof hun neus bloedt.
Meer dan anderhalve minuut blijft het heftig doorschudden. Wanneer het wat minder wordt, beginnen mensen tegelijkertijd te praten. Enkelen rennen naar een uitgang. Mogelijk ongerust op zoek naar een kind of een familielid.
Zelfs als de beving is gestopt, is de spanning lange tijd om te snijden. De angst voor het geweld dat de aarde weet voort te brengen zit duidelijk diep bij deze overlevenden van de aardbeving en de tsunami van 11 maart.
De vele naschokken die dagelijks het Japanse rampgebied teisteren, maken het verblijf in evacuatiecentra er niet gemakkelijker op. Maar het is niet het enige wat de overlevenden het hoofd moeten bieden.
„Ik ben mentaal uitgeput”, zegt Hiromi Chiba. „Ik zit aan de grens van wat ik aankan.” De 61-jarige timmerman verblijft met dertig anderen in een klein gemeenschapshuis. „Waar ik nu het meest behoefte aan heb is een plek waar mijn vrouw en ik kunnen leven als een gezin.”
Arbiter
De voorzitter van de buurtvereniging, Kensuke Yamada (64), knikt. Het is zijn taak om als arbiter op te treden als er geschillen zijn. Dat gaat niet altijd van een leien dakje. „Omdat veel Japanners nogal individualistisch zijn en geen groepsgevoel hebben, maken ze snel ruzie.” „Hoe te ouder iemand is, des te eigenwijzer”, valt Chiba hem bij. Hij trekt er een gek gezicht bij en lacht.
Fysieke vermoeidheid begint ook een rol te spelen. Slapen is moeilijk in de kleine ruimte waarin zo’n dertig geëvacueerden de nacht doorbrengen. „We slapen bijna op elkaar”, zegt Chiba. „Sommigen snurken zo luid dat ik niet kan slapen. Veel van de ouderen maken een vreselijk kabaal als ze midden in de nacht naar het toilet gaan.” Hij stampt zwaar met zijn voeten op de grond om te tonen hoe sommigen lopen.
Een oudere man met een blauwe muts die onder een dubbelgeslagen roze deken ligt te slapen, begint plotseling onrustbarend te rochelen en te hoesten. Ondanks zijn ongemak doet hij geen oog open, en een moment later ligt hij weer stil te slapen. Met zo iemand in dezelfde kamer is het inderdaad vrijwel onmogelijk een oog dicht te doen.
Het gesprek wordt even onderbroken door een man die twee met water doorweekte bankboekjes van Yamada’s dochter binnen komt brengen. „Net gevonden”, zegt hij als hij ze aan de dankbare Yamada overhandigt.
Elke dag struinen er nog steeds honderden mensen door de puinhopen, op zoek naar persoonlijke eigendommen. Als iets is geïdentificeerd, wordt het onmiddellijk naar de eigenaar of de politie gebracht. Voor mensen die werkelijk alles hebben verloren is elk voorwerp dat gevonden wordt van grote waarde.
Maar ondanks het verlies van alles wat zij bezaten en het ongemak van het delen van een kleine ruimte met zo’n dertig anderen lukt het Yamada en Chiba ook een filosofische kant te tonen.
„De sterren zijn zo mooi”, zegt Yamada, „Ik wist niet dat ze zo mooi waren, ik had ze nog nooit in het pikdonker gezien.”
Bloemengieter
Terwijl hij praat, dragen een paar mannen emmers naar een geïmproviseerde tent in de tuin. Binnen staan twee grote vaten, waarin met luid geplens het kokendhete water wordt gegoten. „Dit is ons bad”, legt Yamada uit. „Het is nogal behelpen, maar vergeleken met andere evacuatiecentra boffen we.”
Enige minuten later stappen Tamotsu Sato en Akio Suzuki hard lachend de vaten in. Ze genieten duidelijk van het eenvoudige bad. Sato neemt een bloemengieter en geeft Suzuki een douche. De 31-jarige duiker is zich ervan bewust hoe vreemd de situatie is en schatert het uit. Humor is belangrijk voor de geëvacueerden om de stress het hoofd te bieden.
Gelach klinkt ook uit de keuken, waar een zestal vrouwen thee drinken en schijfjes appel eten. „We krijgen groenten en fruit van de boeren in de buurt”, legt een van hen uit. Later toont ze de grote voorraad die ze hebben.
Hun plek is een uitzondering. Groenten zijn uiterst schaars in het rampgebied. „Waar we het meeste behoefte aan hebben is groenten en fruit”, zegt Tsutomu Nakai. De 61-jarige Nakai runt het grootste van de 74 evacuatiecentra in de gemeente.
Nakai draagt zorg voor 1000 van de 15.000 mensen. Ze zitten op dekens, zeilen en Japanse rijstmatten in de gymnastiekzaal van de plaatselijke middelbare school. Privacy bestaat uit een muur van kartonnen dozen of een rij stoelen.
„In het begin heel zwaar was het”, zegt Kimie Sato, „maar je raakt er vreemd genoeg aan gewend.” De 40-jarige secretaresse deelt enkele vierkante meters in de hal met twee kinderen en kennissen die ook twee kinderen hebben.
„Ik heb in het verleden op de tv beelden gezien van aardbevingsslachtoffers die aan het baden waren in een noodbad van het leger. Ik had nooit gedacht dat ik daar zelf gebruik van zou maken”, zegt Shotaro, de echtgenoot van het stel waarmee de Sato’s hun plek delen.
Onvoldoende
De twee gezinnen hebben de meeste moeite met het eten. Groenten zijn er niet in het grote evacuatiecentrum. Ontbijt bestaat uit donuts, vier per persoon, en een zoet vitaminedrankje.
„Ik wil rijst, geroosterde vis en misosoep eten voor het ontbijt”, zegt de 15-jarige Takumi Yamazaki, een vriend van de zoon van de Sato’s.
„Voor hun leeftijd is dit onvoldoende”, zegt Sato. De groep tieners die zich inmiddels rond het kleine tafeltje verzameld heeft knikt bescheiden mee. Ze hebben honger, maar zijn zich pijnlijk bewust van de moeilijke omstandigheden en willen niemand tot last zijn.
Ondanks het feit dat zo veel mensen op een kluitje zitten in de hal wordt er geen ruzie gemaakt, zegt Sato. „We hebben nauwelijks contact met de andere mensen hier”, legt Shotaro uit. „Iedereen heeft zijn eigen ritme. Wanneer wij wakker zijn, slapen er anderen. Die val je niet lastig.”
Ze breken zich het hoofd over de onzekere toekomst. „We hebben alles verloren”, zegt Shotaro. „Ons huis, onze kleren, onze foto’s en herinneringen, allemaal weggespoeld door de tsunami.” Shotaro is zelfs zijn baan kwijt bij de sojasausfabriek waar hij werkte. Die is ook weggevaagd door de tsunami. Een salaris krijgt hij niet meer en er is weinig kans dat de brouwerij weer snel in bedrijf wordt genomen.
Maar ondanks alle problemen waar de Sato’s en hun vrienden mee kampen, lukt het hen om, net als de geëvacueerden in het kleine gemeenschapshuis, regelmatig vrolijk te lachen.
Nakai, leider van het grote evacuatiecentrum, heeft er een oud Japans gezegde voor: „Geluk komt naar een lachend huis.”