Els Nannen: Wie satan bindt, wordt zelf gebonden
KAMPEN – Het bevrijdingspastoraat komt voort uit een charismatische bron: achter ziekten zou het werk van satan en demonen zitten. Demonen worden geprovoceerd, patiënten worden met trauma’s opgezadeld. Els Nannen: „Wie satan of demonen bindt, wordt zelf gebonden.”
In haar boek ”Waarlijk vrij? Bevrijdingspastoraat in het licht” (uitg. Kok, Kampen) bespreekt Nannen zeer kritisch de bevrijdingsbediening, in al haar facetten.
De oud-docente psychologie aan de Evangelische Hogeschool (EH) was in de jaren vijftig ooggetuige van de invoering van genezingsdiensten in haar woonplaats Den Haag. Zo raakte zij bekend met de pinksterkringen, want vooral vanuit deze hoek werd bevrijding van demonen gepraktiseerd. Zij constateerde dat de gevolgen negatief waren. Mensen kwamen niet tot rust na een bevrijdingsbediening, anderen waren onzeker of er mogelijk niet weer nieuwe demonen hun leven zouden binnenkomen. Menigeen belandde in een psychiatrische inrichting.
Nannen heeft bezwaar tegen het feit dat in het bevrijdingspastoraat niet alleen tot God wordt gebeden, maar ook tot de demonen. De huidige bevrijdingsbediening is een onderdeel van de zogenaamde „strategisch-geestelijke oorlogsvoering tegen duivelen en demonen.” Veel bevrijdingsleraars gaan volgens haar uit van een heel ander wereldbeeld dan dat van de Schrift, namelijk van een permanente oorlog van God tegen satan. „Het oog is daarbij niet uitsluitend gericht op de Here Jezus, maar gefixeerd op boze geesten. Een dergelijk charismatisch-theologisch denkkader staat haaks op dat van de Schrift.”
Oorzaak van de zondeval is volgens veel bevrijdingsleraars de satan. Volgens Nannen maakt men zich hierdoor aan Bijbelkritiek schuldig. Gods Woord zegt dat door de ongehoorzaamheid van de mens de zonde de wereld is binnengekomen.
Tot de tactiek van de „strategisch-geestelijke oorlogsvoering” zoals die wordt gepraktiseerd op basis van Efeze 6:10-18 behoren onder andere oorlogsverklaringen aan de satan, een agressieve aanval op „territoriale demonen” en een bewust zoeken van confrontaties met satan. Dat gebeurt door middel van Jezusmarsen, strategisch gebed en gebedswandelingen – dit alles gepaard met het proclameren van de heerschappij van Christus nu.
De geestelijk-figuurlijke taal van Efeze wordt volgens Nannen in een „regelrechte militaire taal” omgezet: oorlog met satan op strategische niveaus, het slechten van demonische bolwerken, het in kaart brengen van territoriale demonen (”spiritual mapping”), agressief gebed. „Kortom, er is een heel nieuw, buiten-Bijbels-charismatisch jargon ontstaan met een buiten-Bijbelse inhoud, die echter ongegeneerd aan de Bijbel wordt toegevoegd.”
Het woord ”gebed” bij de bevrijdingsleraars is misleidend: men bidt helemaal niet tot Christus, maar beveelt de satan. Soms is er sprake van (christelijke) magie, wat de Bijbel ten strengste verbiedt. De schrijfster constateert een zekere arrogantie, alsof deze leraars in staat zijn ongelovigen van hun satanische blindheid te genezen.
Kenmerkend voor het bevrijdingspastoraat, aldus Nannen, is dat de voorgangers zich laten leiden door rechtstreekse openbaringen van de Geest ten aanzien van demonen in het leven of van niet voor God beleden (occulte) zonden van de (voor)ouders. Een reden tot grote zorg is dat Jezus Christus in de bevrijdingsbediening een ondergeschikte rol speelt.
De roeping van de gemeente van Christus, stelt de voormalige docente psychologie, is de verkondiging van het Evangelie aan alle volken en niet een concentratie op satan en demonen. Christus is primair gekomen om plaatsvervangend Gods straf op de zonde van mensen te dragen, niet om de duivel te lijf te gaan.