Rare sprongen bij Statenverkiezingen
Reuring, vermaak en de toekomstige samenstelling van de Senaat domineren de campagne voor de komende verkiezingen voor de Provinciale Staten. En dus niet de toekomst van de provincies, hoeveel reden daar ook voor is.
„Het CDA niet, de PvdA wel”, liet CDA-gedeputeerde Rietkerk de media deze week weten. Het ging over de vraag wie de landelijke politiek tot inzet had gemaakt van de Overijsselse provinciepolitiek.
In een persbericht sloeg PvdA-gedeputeerde Buursink terug, woedend. „Juist Rietkerk nodigt wekelijks landelijke CDA-kopstukken uit om hier campagne te komen voeren. Ach, een kat in het nauw maakt rare sprongen, dus haal ik mijn schouders op.”
De beer is los, sinds CDA-kopstuk Verhagen in januari sneerde dat ”links” rond de verkiezingen van de Provinciale Staten „een verdrietige anticampagne” voert. De toon van de campagne is gezet, de Statenverkiezingen van 2 maart zijn gedegradeerd tot een nationaal referendum over het regeerakkoord.
Gevolg: tal van hotemetoten komen in de provincie opdraven om het regeerakkoord te verdedigen of te bestrijden, veelal omlijst met smeuïge trivialia. Provincies kiezen voor CDA-staatssecretaris Atsma, die door middel van „fietskracht” windturbine Treurenburg in ’s-Hertogenbosch in werking komt zetten. Of voor PvdA-Kamerlid Van der Veen, die deze week in Goes langs de deur ging, zij aan zij met een Statenlid en gewapend met een bos rozen. Zijn vraag aan de bewoners: Wat vindt u van uw wijk? „Dat heeft maar zijdelings met de Statenverkiezingen te maken”, erkenden de PvdA’ers in de Provinciale Zeeuwse Courant, „maar het past prima in het streven van de PvdA om de contacten met bewoners van wijken en dorpen te versterken.”
Zou het provincies eigenlijk slecht uitkomen, deze opvallende teneur van de campagne? Het tegendeel is waarschijnlijker. Pleidooien om de bevoegdheden van de bestuurslaag te verkleinen en scherper af te bakenen, zijn niet van de lucht. Een campagne die afleidt van de steeds pittiger wordende kritiek is een welkome afwisseling.
Van die kritiek is vooral de zogeheten open huishouding van provincies, verankerd in de Grondwet, de inzet. Deze bestuurslaag mag zijn middelen besteden op elk gebied, tenzij dat nadrukkelijk wordt uitgesloten door hogere wetten. Waar dat in de praktijk toe leidt, blijkt uit het rapport met de veelzeggende titel ”Last hebben van elkaar”, opgesteld in 2007 in opdracht van het kabinet en de koepels van provincies en gemeenten. Provincie en gemeenten zitten soms lelijk in elkaars vaarwater, constateren de onderzoekers. Én, gemeenteambtenaren vinden de provincie vaak terecht irritant.
Dat is aan de orde wanneer de provincie weer eens een regionale toekomstvisie vaststelt, middelen afstaat om die te realiseren en gemeenten optrommelt voor een „coördinerend overleg.” De provincie vindt overleg geboden, gezien het totaalbedrag dat ze beschikbaar stelt. Voor afzonderlijke gemeenten is het bijwonen ervan vaak nauwelijks lonend, gelet op het kleine beschikbare deelbedrag.
Ander voorbeeld uit het rapport: om hun ambities te realiseren, roepen provincies steunfuncties in het leven, bijvoorbeeld voor het opzetten van daklozenprojecten of vrouwennetwerken voor allochtonen. Soms benadert zo’n steunpunt inwoners om draagvlak te peilen, terwijl de gemeente van niets weet en mogelijk met hetzelfde bezig is.
Derde voorbeeld, bij tijdelijke projectfondsen werken provincies graag met koppelsubsidies. Scholen en buurthuizen kunnen subsidie krijgen, op voorwaarde dat de gemeente meefinanciert. Gemeenten voelen zich soms voor het blok gezet door enthousiaste besturen. „De provincie heeft al getekend voor het project ”opknappen schoolplein”; nu u.”
„Inherent aan het systeem”, noemden provincieambtenaren dergelijke wrijvingen laconiek in een afsluitend door de onderzoekers belegd rondetafelgesprek. „Het komt voor dat een gedeputeerde om zich politiek te profileren zaken oppakt of toezeggingen doet waarmee de gemeente wordt gepasseerd. Hetzelfde kan gebeuren als in de Provinciale Staten een motie wordt aangenomen. In beide gevallen kan het voorkomen dat een provincie direct iets voor de burgers wil doen en dan met een ongevraagd aanbod naar de gemeente toe komt of zelfs de gemeente passeert.”
Onopgemerkt blijft deze provinciaalse manier van opereren niet. „De open huishouding maakt het naar zich toe trekken van allerlei maatschappelijke opgaven makkelijk”, staat waarschuwend in het eindrapport van de commissie-Kalden, die het kabinet vorig jaar adviseerde over een besparing van 20 procent op de rijksuitgaven.
Ruimtelijke ordening, regionale infrastructuur en het beheer van landelijk gebied; dát zijn eigenlijk de provinciale kerntaken, vinden regeringspartijen VVD en CDA. En dus níét: armoede- en daklozenbeleid, jeugdzorg, cultuurbeleid, arbeidsmarktbeleid en allerhande los-vaste her- en bijscholingsprojecten. Of pr-campagnes, met als doel de versterking van de regionale identiteit.
Dergelijke taken hadden provincies helemaal niet horen op te pakken, betoogde bestuurskundige Klaartje Peters in haar proefschrift in 2007. Dat ze daar toch voor kiezen, ziet Peters als een misplaatste vlucht in de populariteit. In hun geldingsdrang lopen provincies gemeenten en andere samenwerkende bestuurspartners veelvuldig voor de voeten, constateerde ook Peeters. En dat in een tijd waarin Rijk en gemeenten steeds vaker kiezen voor rechtstreekse relaties buiten de provincies om, bijvoorbeeld rond het grotestedenbeleid.
Een nog op te richten Infrastructuurautoriteit, genoemd in het onderhandelingsakkoord van VVD, PVV en CDA, geldt voor de provincies als belangrijke concurrent in wording. Als het aan het kabinet ligt, gaan de bevoegdheden van Rijk, gemeenten, regio’s én provincies op het gebied van vervoer en infrastructuur over naar dit instituut. In het regeerakkoord wordt opnieuw de inkrimping van het aantal Statenleden genoemd.
Terug naar de kerntaken, opnieuw een vermindering van het aantal Statenleden en op termijn mogelijk afschaffing; dat is, kortom, het weinig florissante toekomstperspectief voor provincies aan de vooravond van de verkiezingen. Een gedegen weerwoord blijft uit, zelfs in campagnetijd.
Om de burgers naar de stembus te lokken, is de provincies geen middel te dol. In Flevoland helpt een speciale Google Mapskaart de kiezers om de stembureaus te vinden. In opdracht van de provincie Groningen schreven Rooie Rinus en Pé Daalemmer ”Even stemmen”; een in dialect gezongen verkiezingslied.
De provincie Gelderland komt de eer toe opdrachtgever te zijn van een van de zeldzame onderzoeken naar het effect van een luchtige provinciale verkiezingscampagne, in 2007. Ondanks de campagne daalde de opkomst van 53 procent in 2003 naar 49, was een belangrijke bevinding. Overigens past dat in een landelijke trend: 79,6 procent in 1978; 66,3 procent in 1987; 50,2 procent in 1995 en 46,3 procent in 2007.
Op de vraag of de verkiezingscampagne er „geheel of gedeeltelijk” toe bijdroeg dat men ging stemmen, zei een schamele 12 procent van de Gelderse stemmers ja. Twee lichtpuntjes konden de onderzoekers vastleggen: de bekendheid van de commissaris van de Koningin steeg zodanig dat op de verkiezingsdag een kwart van de stemmers spontaan zijn naam kon noemen. En dat de verkiezingskrant makkelijk leesbaar was, vond 62 procent.
In het rijtje ”motieven om te gaan stemmen” bungelde ”omdat de Provinciale Staten van belang zijn en ik me betrokken voel bij de provincie” onderaan, met een instemmende score van 7 procent. Campagnes die zoals nu nog meer dan anders overal over gaan behalve over de toekomst van de provincies, brengen daarin geen verbetering.
„Problematisch”, zei de Twentse politicoloog Kees Aarts deze week in Trouw op de vraag hoe erg het is als in de provinciale campagne de landelijke politiek domineert. „De Provinciale Staten hebben al heel lang geen duidelijk imago. Je kunt ook op provinciaal niveau op een hele zinnige manier politiek bedrijven en het is problematisch als dat onvoldoende naar voren komt.”
Een weerwoord kan zijn dat politiek nu eenmaal theater is of minstens hard op weg is dat te worden. Of dat landelijke politici als ze de kans krijgen elke verkiezing kapen, tot aan de gemeenteraadsverkiezingen toe.
Dat mag zo zijn, maar het belonen en afstraffen naar prestatie via het stemhokje is bij gemeentelijke verkiezingen nog springlevend. Die dynamiek is rond Provinciale Statenverkiezingen al lang weg, zo hij er ooit geweest is. Ook de opkomstcijfers van gemeentelijke verkiezingen geven minder reden tot zorg.
Alleen een cynicus geeft dus zo’n relativerend antwoord. Of een naïeveling die koste wat het kost wil vasthouden aan een bestuursmodel uit de tijd van de graafschappen en de hertogdommen, kortom uit de veertiende eeuw.
Rechts domineerde vaak Senaat
Gaat het kabinet-Rutte, dat momenteel slechts kan steunen op 35 van de 75 Eerste Kamerzetels, op 2 maart een meerderheid in de Senaat halen? Dat is koffiedik kijken. Toch is enige kansberekening wel mogelijk.
Wat de kwestie moeilijk en onzeker maakt, is vooral de positie van het CDA. In de huidige peilingen blijft de VVD ruimschoots op niveau. Scoren zij hetzelfde als bij de Tweede Kamerverkiezingen van 2010, dan pakken de liberalen over een maand vijftien Senaatszetels. De PVV overtreft tot nu toe bij elke verkiezing de verwachtingen van de toeschouwers. Die partij zou daarom straks zomaar twaalf of dertien zetels binnen kunnen slepen. Dat betekent dat het CDA mag terugzakken van de huidige 21 Senaatszetels naar 11 of 10.
Maar blijft het verlies van de christendemocraten daartoe beperkt? Dat is de grote vraag. Een peiling van omroep Limburg voorspelde onlangs dat het CDA van de achttien Limburgse Statenzetels er maar vijf zal overhouden. Als dat het landelijke beeld is, komt de coalitie straks toch nog in de problemen.
Aan één wetmatigheid kunnen Rutte en de zijnen zich in elk geval vastklampen. De achterliggende decennia had ”rechts” bijna altijd een meerderheid in de Senaat (zie staafdiagram). Wie de historische krachtsverhoudingen kent, beseft dat het heel goed mogelijk is dat VVD, PVV en CDA samen boven de 37 zetels uitstijgen. Maar of het echt gebeurt, weten we pas in de nacht van 2 maart.
Zeeland is Brabant niet
Provinciale Staten en Eerste Kamer, op het eerste gezicht hebben ze niets met elkaar van doen. Toch heeft men er vroeger wel degelijk iets mee voor gehad de Senaat getrapt te laten kiezen via de provincies.
In de 19e eeuw leefde nog sterk de gedachte dat een rechtstreeks gekozen Tweede Kamer gemakkelijk tot revolutionaire voorstellen en toestanden kon leiden. Daarom was er, zo vond men, nog een ander vertegenwoordigend orgaan nodig, te weten de Senaat, die als een soort bezonnen tegenmacht kon functioneren en moest waken tegen „overijling.” Om die Eerste Kamer geen volstrekte kopie te laten zijn van de Tweede, moest ook zijn verkiezing anders verlopen. Dat werd dus, bij de grondwetsherziening van 1848, via de Provinciale Staten.
Hóé de leden van de Eerste Kamer gekozen worden, is enerzijds eenvoudig en anderzijds razend ingewikkeld. Het eenvoudige is dat alle Statenleden, dit jaar op 23 mei, hun stem uit mogen brengen op een van de kandidaten op een van de kieslijsten voor de Eerste Kamer. CDA-Statenleden zullen dan op Brinkman stemmen, PvdA-Statenleden op Barth, enzovoort. Het ingewikkelde is dat de stem van sommige Statenleden veel meer gewicht in de schaal legt dan die van andere. Dichtbevolkte provincies leveren een veel grotere bijdrage aan de vulling van de Senaat dan dunbevolkte (zie kaartje). Anders gezegd: om één senator gekozen te krijgen, hoeven slechts drie of vier Zuid-Hollandse Statenleden op hem te stemmen. In Drenthe zijn daar wel twintig Statenleden voor nodig.