Apologeten: aanpassen of afrekenen
Zo’n 1900 jaar geleden werd Justinus Martyr (Justinus de Martelaar) Flavia Neapolis in Palestina geboren. Vijftig jaar later zag Tertullianus in Carthago in Noord-Afrika het levenslicht. Beide Bijbeluitleggers staan bekend als apologeten, verdedigers van het christelijke geloof. Maar hun visie op verdedigen was niet gelijk. Justinus liet zich door de Griekse filosofie beïnvloeden, Tertullianus volgde een heel andere koers.
Justinus Martyr was aanvankelijk een heidens filosoof. Als relatieve outsider voelde hij zich aangesproken door het christendom. Dit leidde ertoe dat hij de verschillende filosofische stromingen die hij kende onderzocht op het punt van exclusieve waarheid. Algauw vielen de stoïcijnen voor hem af, vanwege het onduidelijke beeld dat ze van God hadden. De peripatetici (uit de Atheense filosofische school die door Aristoteles was opgericht) waren volgens Justinus alleen maar bezig met hun eigen salaris. En de pythagoreeërs (die geloofden dat getallen heilig waren) kwamen bij hem te esoterisch, te zeer voor ingewijden, over. Daarom wilde Justinus zich in zijn theologische visies vooral aansluiten bij het gedachtegoed van de grootste filosoof uit de oudheid. En dat was Plato.
Justinus verdedigde het christelijk geloof tegenover het bestuur van het Romeinse Rijk. Hij schreef een apologie, een verdediging van het christelijke geloof, aan keizer Antoninus Pius. Verder schreef hij een kortere verdediging aan de Romeinse senaat. Ten slotte ging hij in gesprek met het Jodendom en schreef hij de beroemde ”Dialoog met de Jood Tryphon”.
Justinus legde in zijn apologetische werk een verbinding met Jezus’ bekende gelijkenis van de zaaier (Matth. 13:3) door middel van zijn theorie over de ”logos spermatikos” (zaaiende woord). Het Woord, dat met Christus Zelf wordt geïdentificeerd, zaait het zaad. Maar Christus is ook de Waarheid en zo wordt Zijn ”waarheidszaad” in de harten van alle mensen gezaaid. Ook de voorchristelijke mensheid bezat volgens Justinus al ingezaaide deeltjes van de Logos, of anders gezegd, bezat reeds deeltjes van de waarheid.
Met deze gedachte is ook de opvatting verbonden dat de filosofen allen hebben geput uit Mozes en de profeten en daar de waarheid al aantroffen. Wie in overeenstemming met de Logos leefde, is naar Justinus’ opvatting een christen, ook al staat hij in de geschiedenis bekend als bijvoorbeeld de heidense Socrates of de natuurfilosoof Herakleitos. Zo bezien zijn Socrates en Herakleitos dus ook heiligen. En het zijn de heiligen die aanbeden moeten worden, zo lezen we in de soliloquia (alleenspraken) van Erasmus, in de tijd van de Reformatie een autoriteit als het gaat om de Vroege Kerk.
Tertullianus was, net als Augustinus, uit Noord-Afrika afkomstig. Hij werd geboren in 160 in een heidens officiersgezin. Zijn theologische en apologetische werken schreef hij tijdens de regeringsperiode van keizer Septimius Severus en Caracalla, van wie in Rome nog altijd de indrukwekkende thermen te zien zijn. Tertullianus had net als Justinus met een aantal hardnekkige vooroordelen tegen de christenen te maken. Christenen zouden zich schuldig maken aan kannibalisme, incest en rituele moord. In zijn ”Apologeticum” rekent hij met deze vooroordelen af. Het vervolgen van christenen is niet op ware aanklachten gegrond, zo laat hij in dit belangrijke werk zien.
Behalve het ”Apologeticum” hebben we van Tertullianus nog dertig andere werken over, die voor de latere tijd erg belangrijk zijn geweest. Tertullianus gaat in deze werken niet alleen op veel verschillende onderwerpen in, hij verdedigt het christelijk geloof ook tegen allerlei afwijkende stromingen. Tertullianus richt zich dus niet uitsluitend tegen de heidenen. Hij richt zich ook tegen de afwijkende christelijke stromingen van de valentinianen, de marcionieten en de modalisten.
Uiteindelijk sloot Tertullianus zich bij de montanisten aan, een vroegchristelijke stroming die sterk onder invloed van Montanus uit Frygië verkeerde. Aan het eind van de tweede eeuw kondigde Montanus de wederkomst van Christus aan. Daarna, toen dit niet gebeurde, verlegde hij het spoor naar de ascese en legde daar alle nadruk op. Tertullianus vond pas later aansluiting bij deze richting. Dat was in ieder geval na 207, in de periode waarin hij ook zelf een steeds grotere nadruk ging leggen op de christelijke levensmoraal.
De invloed van Tertullianus op de ontwikkeling van het christendom is heel groot geweest. Tertullianus was de eerste in het Latijn schrijvende vroegchristelijke auteur en zijn theologische erfenis is van onschatbaar belang. In zijn christologische visies en in zijn triniteitsleer was hij zijn tijd ver vooruit. Zijn werk over de doop, ”De baptismo”, geeft veel informatie over de dooppraktijk in de Vroege Kerk.
Absurd geloof
Tertullianus verklaarde zijn geloof als volgt: „Credo quia absurdum: Ik geloof omdat het absurd is. Omdat het niet te verklaren is, komt het niet aannemelijk over. En daarom geloof ik er juist in.”
Het credo van Tertullianus
„Wat wij vereren is één God. Door het woord waarmee Hij bevel gaf, door het plan waarmee Hij alles beschikte, door de kracht waardoor Hij daartoe in staat was, heeft Hij dat reusachtige bouwwerk van de schepping, compleet, dus uitgerust met elementen en lichamen die voorzien zijn van een levensadem, uit het niets geschapen, als sieraad van Zijn majesteit. Daarom hebben de Grieken ook de naam kosmos, dat wil zeggen: sieraad, aan de wereld gegeven.
God is onzichtbaar, ook al wordt Hij (in de schepping]) zeker wel gezien;
Hij is niet te bevatten, ook al wordt Hij door genade aanschouwelijk gemaakt,
Hij is niet op waarde te schatten, ook al wordt Hij door menselijke zintuigen hoog geacht.
Daarom is Hij waar. Daarom is Hij ook zo groot!”
(”Apologeticum”, xvii, 1)
In de arena
„Ik vraag me af of mensen wel godvruchtig en rechtvaardig kunnen worden genoemd, als ze niet alleen toestaan dat andere mensen, wanneer ze vlak voor de genadeslag om barmhartigheid smeken, gedood worden, maar dat ze dit zelfs eisen. Sterker nog: Ze stemmen wreed en onmenselijk voor de dood, worden niet door wonden verzadigd en zijn niet met bloed tevreden. (Is dat christelijk?)
Ja, zelfs geven ze opdracht de mensen die doorboord liggen weer langs te gaan en hun lichamen in stukken te hakken, opdat niemand hen kan misleiden door te doen alsof hij dood is.
Ze worden zelfs boos op degenen die aan het vechten zijn als niet een van de twee snel gedood wordt en, alsof ze dorsten naar mensenbloed, haten ze uitstel. Ze eisen dat aan hun andere partners, die verser zijn, gegeven worden om zo snel mogelijk hun blikken te verzadigen. Terwijl dit hun normale manier van doen is geworden, hebben ze hun menselijkheid compleet verloren. Ze sparen dus ook onschuldigen niet, maar vieren op allen bot wat ze geleerd hebben tijdens het afslachten van echte misdadigers.
Wat betekenen de spelen in het circus nu anders dan lichtzinnigheid, ijdelheid en waanzin? Immers, de emoties worden met zo’n grote kracht tot fanatisme opgezweept, als waarmee daarbeneden gerend wordt, zodra diegenen die zijn gekomen om te kijken zelf het interessantste kijkspel bieden, wanneer ze eenmaal gaan schreeuwen, zich laten meeslepen en opspringen.
Dus moeten we alle spelen vermijden, niet alleen om te voorkomen dat een fout zich kan nestelen in ons hart, dat tot rust en tot vrede gebracht moet worden, maar ook opdat de gewenning aan enig genot ons niet doet verslappen en ons van God en goede werken afwendt.”
(”Divinae Institutiones” (goddelijke onderwijzingen) VI, 20 van Lactantius (ca. 250-320), een vroegchristelijk schrijver uit de Romeinse provincie Africa en tegenstander van de heidense wijsbegeerte. Hij wordt ook wel de christelijke Cicero genoemd.)
Christendom in de tweede eeuw
De bloeitijd van het vroege christendom wordt algemeen in de vierde eeuw geplaatst, vanwege de grote hoeveelheid geschriften van de kerkvaders in deze periode. In de tweede eeuw, waarin de apologeten hun geschriften het licht lieten zien, was de situatie in het Romeinse Rijk niet christenvriendelijk. In deze tweede eeuw waren vervolgingen gebruikelijk. Trajanus vervolgde de christenen al, bij de latere keizers zien we een terugkerend patroon. Christenen worden gezien als staatsgevaarlijk, bedreigend en halsstarrig. Uit onderzoek komt naar voren dat andere religies, zoals de godsdienst van Mithras, verder verbreid waren dan het christendom. Justinus kent deze Mithrascultus ook en spreekt er in zijn werk ook over. Uit de overgebleven bronnen, zoals de ”Acta martyrum”, kunnen we concluderen dat het christendom in de tweede eeuw nog een absolute minderheid is, die bovendien totaal niet wordt begrepen. De beide hier besproken apologeten hebben er al het hunne aan gedaan om de patstelling waarin het christendom verkeerde met kracht te doorbreken. En daarin zijn ze meer dan geslaagd, ook al zullen we Socrates niet gauw als onze beschermheilige aanroepen.