„We hébben toch een Bijbel?”
HAARLEM – Vrijwel elke nieuwe Bijbelvertaling die in de loop van de eeuwen verscheen, stuitte op weerstand, zegt dr. Anne Jaap van den Berg, bibliothecaris van het Nederlands Bijbelgenootschap in Haarlem. „Wanneer dierbare woorden ineens veranderen, roept dat weerstand op.”
Geen glazen vitrines en ultrazachte kussens voor de eigendommen in de bibliotheek van het Bijbelgenootschap. Niet dat Van den Berg slordig omspringt met de unieke exemplaren die hij in de loop van de jaren verzamelde. Maar boeken die de tand des tijds zo goed hebben doorstaan, kunnen naar zijn idee wel tegen een stootje. Bladerend in de Delftse Bijbel uit 1477: „Dit papier gaat al vijfhonderd jaar mee omdat er geen chemicaliën inzitten.” De Delftse is de eerste in Nederland gedrukte Bijbel en tegelijk het eerste Nederlandstalige gedrukte boek.
Andere juweeltjes zijn een zeldzaam exemplaar van de Biestkensbijbel uit 1598 met ingekleurde prenten van Karel van Mander en –in groenfluwelen binding– een Deux- aesbijbel, die bij de Nederlandse gereformeerden in gebruik was totdat de Statenvertaling zich aandiende.
Deze en andere Bijbels zijn te zien in het boek ”Uitgelezen. Bijbels en prentbijbels uit de vroegmoderne tijd” (uitg. Jongbloed, Heerenveen), waarin de bibliothecaris samen met zijn vrouw en neerlandicus dr. B. Thijs een beknopt overzicht geeft van (het ontstaan van) Bijbels en prentbijbels uit de vroegmoderne tijd. Een kleine honderd kleurenfoto’s lichten de tekst toe. „Niet eerder verschenen in één boek zo veel foto’s van zo veel verschillende Bijbels”, zegt Van den Berg. Vrijwel alle afgebeelde exemplaren zijn afkomstig uit de collectie van het NBG. In het boek is ook aandacht voor een concordantie, uitgaven voor de jeugd, prentbijbels en Bijbelse kaarten.
„Wanneer ik een rondleiding aan studenten theologie geef, merk ik dat ze eigenlijk heel weinig weten van Nederlandse Bijbelvertalingen”, verklaart Van den Berg zijn uitgave. „Dat begrijp ik ook wel. Toen ik hier kwam werken, kende ik de meeste ook niet. Wat me ook opviel was dat al die Bijbelvertalingen op zichzelf hun bijzonderheden hebben en dat ze vaak fraai zijn uitgegeven, compleet met houtsneegravures, prenten en kaarten afkomstig van kunstenaars. De Bijbel werd vroeger met heel veel zorg samengesteld. Dat gold overigens net zo goed voor het boek in het algemeen.” Vooral aan de titelpagina, het visitekaartje van de Bijbel, werd veel aandacht besteed.
Mensen die een Bijbel aanschaften, kochten deze in losse katernen en voegden daar naar voorkeur prenten of kaarten aan toe. Daarnaast kozen ze een omslag van perkament of in leer gebonden hout. „Dat was fraai, maar ook functioneel: zo bleef het boekblok stevig in de band.”
Toen Luther eenmaal de toon had gezet met een Bijbel in de volkstaal, verscheen ook in Nederland de ene na de andere Bijbelvertaling. Doopsgezinden en lutheranen, rooms-katholieken en gereformeerden lazen vanaf de zestiende eeuw hun eigen vertaling(en). De boekdrukkunst maakte verspreiding op grote schaal mogelijk.
De eerste „reformatorische Bijbelvertaling” in de Nederlanden, de Liesveltbijbel, was voor zover mogelijk gebaseerd op Luthers Bijbelvertaling. Van den Berg: „Het lezen van deze Bijbel ging gepaard met onderdrukking, de oorlog met Spanje, en moest dus in het verborgene, in het geheim plaatsvinden.” Kuyper beschreef de Liesveltbijbel daarom als „de schuw verholen vriend hunner eenzame uren.”
Het is dan ook niet verwonderlijk dat de hervormingsgezinden zich aan deze vertaling hechtten. „Dat emotionele zie je nog steeds rond Bijbelvertalingen”, merkt Van den Berg op. „Mensen zijn ermee grootgebracht. Teksten klonken bij de doop, begrafenissen en huwelijkssluitingen. Psalmen gaven troost. En opeens veranderen de woorden. Dat roept weerstand op. Bij iedere vertaling gebeurt dat opnieuw. Ook bij de introductie van de NBV. En bij de introductie van de Statenvertaling. „„We hebben toch een Bijbel? Wat is daar mis mee?””
Vooral de Statenvertaling, zegt Van den Berg, werd een boek van grote status. Hij pakt Genesis 1 erbij. „Alleen zo’n bladzijde al: eerst een inleiding, vervolgens de tekst en daaromheen de kanttekeningen. In de eerste druk staat het beginkapitaal in een afbeelding van Adam en Eva in het paradijs: altijd mooi om te zien. Al die dieren geven het plaatje iets gezelligs.”
De vertaling behield tot ver in de achttiende eeuw haar gotische letter. „Niet alleen het boek, maar ook de letter kreeg een aureool van heiligheid.”