Opinie
Alleen ketterij als de waarheid er al is

Wat was eerder in de Vroege Kerk: diversiteit of orthodoxie?

Aza Goudriaan. Foto RD, Henk Visscher
Aza Goudriaan. Foto RD, Henk Visscher

Walter Bauer is onder theologen vooral bekend als de auteur van een veelgebruikt woordenboek voor nieuwtestamentisch Grieks. Hij is echter ook de schrijver van een invloedrijk boek: ”Rechtzinnigheid en ketterij in het vroegste christendom”. Dat boek verscheen al in 1934, maar de stelling die Bauer erin verdedigde houdt nog altijd de gemoederen bezig.

In het vroege christendom, zegt Bauer, bestond er in diverse regio’s een vorm van christendom die, gemeten naar latere maatstaven, niet als orthodox kan gelden. Wat later christelijke rechtzinnigheid is gaan heten, was slechts één opvatting uit een variëteit van christelijke opvattingen. Opvattingen die concilies als ketterij zijn gaan afwijzen, waren tevoren in Edessa, Egypte, Klein-Azië en Rome de oorspronkelijke gedaante van het christendom. Aldus Bauer.

Ook al nemen hedendaagse historici diverse elementen van Bauers theorie niet meer voor hun rekening, de kern van de theorie —de prioriteit van theologische diversiteit— is onmiskenbaar populair. In onze tijd heeft de theorie, in bijgestelde vorm, een zeer uitgesproken vertegenwoordiger gekregen in de Amerikaanse hoogleraar Bart Ehrman, die ook bij het bredere publiek bekendheid geniet. Dat de theorie van Bauer (en variaties ervan) in onze tijd populair zijn, is niet zo verwonderlijk. Zij sluit immers goed aan bij een door velen aangehangen levensbeschouwing waarin pluralisme en diversiteit als belangrijke positieve waarden gelden.

Geestelijke dimensie

De Amerikaanse evangelicale nieuwtestamentici Andreas J. Köstenberger en Michael J. Kruger constateren dat wat zij ”de Bauer-Ehrmanthese” noemen in de populaire Amerikaanse cultuur van vandaag de overheersende visie op de Vroege Kerk is geworden. Voor hen was dat aanleiding om er een boek tegenin te schrijven, dat dit jaar verscheen bij uitgeverij Crossway. Daarin beschrijven zij de wetenschappelijke discussie vanaf Bauer en ontwikkelen zij een uitvoerige historische argumentatie tegen de visie dat het orthodoxe christendom van later datum is dan een oorspronkelijke veelheid van ”christendommen”.

Zij betogen bovendien dat deze discussie ook een filosofische en een geestelijke dimensie heeft: „De twisten van geleerden over tweede-eeuwse geografische expressies van het christendom, de vorming van de canon en de bewaring van de Bijbeltekst zijn onderdeel van een grotere strijd die vandaag woedt over de aard en oorsprongen van het christendom. Deze strijd (…) wordt gedreven door krachten die eropuit zijn om de Bijbelse boodschap over Jezus, de Heere, Messias en Zoon van God in diskrediet te brengen, evenals de absolute waarheidsclaims van het christendom.”

Nieuwigheden

Wie in kort bestek een kritische historische analyse zoekt van de stelling dat ketterij aan orthodoxie voorafging, kan terecht in het Duitstalige boek ”Theologie der Kirchenväter” (Theologie van de kerkvaders) van Michael Fiedrowic (2007). Deze hoogleraar uit Trier laat onder meer zien dat de kerkvaders zelf in elk geval geen aanhangers waren van de these van Walter Bauer. Zij zagen dwalingen als latere afwijkingen van een waarheid die al eerder bekend was. Aan het begin van de derde eeuw schreef Tertullianus bijvoorbeeld in zijn boek tegen Marcion: „Voor zover de onwaarheid een vervalsing van de waarheid is, moet de waarheid aan de dwaling voorafgaan.” Dat dit punt serieus genomen werd, blijkt wel uit het feit dat ”nieuwlichterij” een standaardbeschuldiging aan het adres van ketters was. De waarheid was er allang voordat dwaalleraars met hun ‘nieuwigheden’ op de proppen kwamen.

De poging om, in weerwil van wat de kerkvaders zelf schreven, de volgorde orthodoxie-ketterij om te keren is volgens Fiedrowicz „niet draagkrachtig gebleken.” Bauer beweerde van bepaalde gebieden in het Middellandse Zeegebied dat het christendom er optrad in een vorm die later niet voor orthodox gold. Die stelling, die Köstenberger en Kruger om diverse redenen kritiseren, betwist ook Fiedrowicz. Het gaat hier om gebieden met een marginale betekenis. Bovendien „vormden, vanuit de gehele kerk bekeken, de later als ketters gekwalificeerde stromingen op geen enkel moment de meerderheid.”

Het belangrijkste argument tegen de visie dat de christelijke orthodoxie een later verschijnsel is, is vermoedelijk het feit dat er al in de oudste christelijke teksten onderscheid wordt gemaakt tussen rechtzinnige opvattingen enerzijds en dwalingen anderzijds. Diverse nieuwtestamentische geschriften nemen uitdrukkelijk afstand van opvattingen die als dwalingen worden verworpen. Ook de brieven van Ignatius kunnen hier genoemd worden. Daaruit blijkt dat er in het vroegste christendom geen grenzeloze tolerantie bestond van allerlei opvattingen die onder een christelijke vlag werden gepresenteerd. Dit vroegste christendom had blijkbaar, net als de latere orthodoxie, een totaal andere visie op waarheid dan de hedendaagse geïnteresseerden van wie Bart Ehrman beschrijft dat zij pijnlijk het gemis gevoelen van de „vele perspectieven die ooit gesteund werden door goedbedoelende, intelligente en oprechte gelovigen”, maar die door de orthodoxie zijn veroordeeld en terzijde geschoven.

Symfonie

Dat al in het Nieuwe Testament zelf dwalingen worden afgewezen, laat uiteraard ook zien dat er toen diversiteit van opvattingen bestond onder hen die zich christenen noemden. Maar het loutere bestaan van zo’n diversiteit bewijst niet dat de christelijke rechtzinnigheid een verschijnsel van later datum is. En in feite is de orthodoxie ook na het concilie van Nicea (325) in haar gang door de geschiedenis steeds begeleid geweest door opvattingen die zij als dwalingen afwees.

Een bepaalde mate van diversiteit is trouwens met orthodoxie goed te verenigen. Zo wijst Fiedrowicz erop dat Irenaeus al vond dat er bij eenheid op leerstellig gebied ruimte bestaat voor een diversiteit in de vormgeving van het kerkelijke leven. Justinus Martyr liet uitdrukkelijk ruimte voor uiteenlopende visies op het duizendjarig rijk. En de boeken van de Bijbelse canon zelf werden door diverse kerkvaders omschreven als verschillende stemmen die gezamenlijk een „symfonie” opleveren.

Dr. Aza Goudriaan, universitair docent aan de faculteit der godgeleerdheid van de Vrije Universiteit. Heeft u een vraag voor deze rubriek of wilt u reageren? weerwoord@refdag.nl


Verder lezen over dit onderwerp:

• Bart D. Ehrman, Lost Christianities. The Battle for Scripture and the Faith We Never Knew, New York 2003 (het citaat hier op p. 257; zie ook hoofdstuk 8).

• Everett Ferguson, Church History, vol. 1, From Christ to Pre-Reformation, Grand Rapids 2005 (pp. 104-105).

• Michael Fiedrowicz, Theologie der Kirchenväter. Grundlagen frühchristlicher Glaubensreflexion, Freiburg 2007 (vooral pp. 383-392).

• Andreas J. Köstenberger en Michael J. Kruger, The Heresy of Orthodoxy. How Contemporary Culture’s Fascination with Diversity Has Reshaped Our Understanding of Early Christianity, Wheaton 2010.

• Eginhard Meijering, Geschiedenis van het vroege Christendom, Amsterdam 2004 (pp. 148-150).

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl
Meer over
Weerwoord

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer