Doperse Dordtse dingen voorbeeld voor protestantse plannen
Een doopsgezinde bijeenkomst in 1632 in Dordrecht biedt inspiratie voor de nationale synode in 2010. Dat stelde prof. dr. F. A. van Lieburg gisteren bij de opening van de synodetentoonstelling in de Grote Kerk van Dordrecht. Een samenvatting.

Hoe moet je de nationale synode plaatsen op de tijdbalk van vijf eeuwen protestantisme in Nederland? Het grote keerpunt daarop is de scheiding van kerk en staat in 1796. Tot die tijd gold maar één kerk als de nationale of publieke kerk, en dat was de gereformeerde. Als het aan de overheid had gelegen, zou elke Nederlander zich in die kerk thuis moeten kunnen voelen, maar daarvoor hadden de diverse geloofsgroepen te veel hun eigen overtuiging en identiteit.
Na de Franse tijd dwong koning Willem I de kerken tot een uniforme organisatiestructuur (de hervormden in 1816, de lutheranen in 1818). Hij hoopte dat dit ook inhoudelijk tot meer overeenstemming en wellicht vereniging zou leiden. Op termijn zou echter geen andere kerk zo versplinteren en vergruizen als de gereformeerde kerk, die twee eeuwen lang door de overheid verhinderd was om te scheuren.
Eén protestantse richting vertoont op de tijdbalk juist een opmerkelijk contrast tussen voor en na 1796, namelijk de doopsgezinden. Ontstaan als de radicale tak van de Reformatie was er geen richting die zo veel zichtbare verdeeldheid kende als die van de wederdopers. Maar in 1811 verenigden vrijwel alle doopsgezinden zich in de Algemene Doopsgezinde Sociëteit en sindsdien vormt deze richting een toonbeeld van eenheid en broederschap.
In de doperse traditie zijn nogal wat zogenaamde vredepresentaties geweest waarin deelgroepen eenheid wilden bereiken. Ik licht er hier één uit: die van 1632 in Dordrecht. Deze keuze zou ook zonder de connectie met deze stad een goede reden hebben. Van de vele doperse belijdenisgeschriften zou juist de Confessie van Dordrecht van 1632 grote bekendheid krijgen, zij het niet zozeer in Nederland. Tot op heden heeft deze confessie wereldwijd gezag onder conservatieve mennonieten, met name onder de amish in Amerika.
Ik voer u een ogenblik terug naar Dordrecht in 1632. Aan het begin van dat jaar heeft Adriaen Cornelissen, de oudste van de Vlaamse doopsgezinden in zijn stad, een visioen. Een paar jaar eerder had een aantal Vlaamse gemeenten in het land vrede gesloten op grond van een belijdenis die onder de fraaie naam ”Olijf-tacxken” bredere bekendheid had gekregen. Deze zogenaamde Jonge Vlamingen genoten echter nog geen vertrouwen onder de Oude Vlamingen. In Dordrecht was het broeder Adriaen echter gelukt deze groepen op één lijn te krijgen. Als hij nu eens vanuit deze ervaring de Oude en de Jonge Vlamingen in andere steden om de tafel wist te krijgen? Hij schreef eerst brieven aan de gezaghebbende oudsten van de gemeenten in Amsterdam en Haarlem. Die steunden zijn initiatief, waarop in april vijftig mannen uit steden in de Republiek en ook enkelen uit aangrenzende Duitse landen in Dordrecht bij elkaar kwamen.
De doopsgezinden kenden geen vaste vergaderstructuren, geen kerkenordening, geen hiërarchie van gezagsdragers. Zelfs de belijdenissen droegen geen bindend karakter. Ze waren eerder persoonlijk en particulier van aard en gaven uitdrukking aan het geloofsverstaan van ieder die de inhoud kon onderschrijven, voor zolang dat duurde. De belijdenis die Adriaen Cornelissen voor de Vlaamse gemeente van Dordrecht had geschreven, stond centraal tijdens de doperse vredeshandelingen in Dordrecht. De 51 aanwezige plaatsen hun handtekening als teken van „onse openbare en generale broederlijcke vereeninge, bevredinge en verdragh.”
Wat we bovendien weten, is dat de vereniging van de Oude en de Jonge Vlamingen op indringende wijze werd bekrachtigd. Er was een wederzijdse schuldbelijdenis over alle twist en tweedracht die jarenlang tot oneer van Christus’ gemeente was geweest. Er was een verklaring van boete en vergeving over al het gepasseerde onrecht. En ten slotte was er een bevestiging van de verzoening door het uitsteken van de hand en het aanbieden van de vredeskus.
Er zijn de nodige parallellen tussen de doperse dingen van 1632 en de protestantse plannen van 2010. Het ideaal van de christelijke vrede die op zichzelf al een getuigenis in de wereld is; de uitnodiging aan allerlei gemeenschappen die niet door allen werd aangenomen; het doorzettingsvermogen van de initiatiefnemers; het credo dat als basis kon dienen voor een geloofsgesprek.
Hopelijk zal er op de komende nationale synode ook iets zijn van het klimaat van verzoening, de wederzijdse openheid, de blik op de toekomst. Een internationale nagalm is op dit moment misschien een al te vrome wens; we hebben immers genoeg aan de geestelijke nood in ons eigen teloorgaande gidsland. Als er maar visioenen blijven, vergezichten van vrede in het komende Koninkrijk, het oog gericht op de Koning van de Kerk.
De auteur is hoogleraar geschiedenis van het Nederlands protestantisme aan de VU in Amsterdam.