Verhaal Maarten Luther 2010
Marten en Gideon lopen samen naar huis, ze zijn net bij de bakker geweest voor de moeder van Marten. Op de terugweg moeten Marten en Gideon altijd langs het klooster Efurt. Marten –een nogal ondeugende jongen van aard– zegt tegen Gideon: „Zullen we heel even naar die lekkere appels in de boomgaard bij het klooster kijken?” „Alleen kijken?” „Gideon, kom op, je weet best wat ik bedoel!” „Oké op een voorwaarde dat is dat jij het woord neemt als we gesnapt worden goed?” „Beloofd.” En zo lopen de twee jongens even later al etend aan een appel op weg naar huis. Eenmaal thuis zegt de moeder van Marten: „Och jullie zullen vast wel honger hebben. Hier neem elk maar een lekkere appel. Marten breng jij Gideon even thuis?”
Onderweg zegt Gideon: „Zie je nu wel: of we die appel nu stelen of krijgen, wat is eerlijker?” Marten wil al boos worden, maar houdt zich in, want wat hoort hij nu? Het is net of er getimmerd word bij de kerk. „Tjoh, daar zul je de paus hebben, die mist zijn appels”, grapt Marten. Maar Gideon denkt dat er echt wat is en snelt zich naar de kerk met Marten achter zich aan. Bij de kerk zijn ze niet de enigen. Voor de deur staat een groep mensen. Het is stil, maar na enkele minuten ontstaat er wat geroezemoes. Marten heeft door dat er brieven op de deur zijn geslagen, maar niet in hun eigen taal maar in het Latijns. „Dit ga ik thuis vertellen”, zegt Gideon en zegt snel gedag tegen Marten. Ook Marten snelt zich naar huis om dit nieuws te vertellen.
Het is een paar dagen later als Marten en zijn vriend door de stad lopen. „Zeg Gideon, heb jij eigenlijk nog wat van die brieven gehoord?” „Ja! Het is Maarten Luther geweest die deze brieven heeft opgehangen. Hij wil met deze brieven zeggen dat je niet door goede werken maar door genade zalig kunt worden en nog véél meer.” Maarten loopt even later stil naar huis. Zou het echt waar zijn wat Luther schreef? Zou hij dus vergeving moeten vragen om het stelen van die ene appel? Vol gedachten loopt Marten naar huis.